Interview met Charles Aznavour – door Serge van Duijnhoven

From: Serge van Duijnhoven

To: dewerelddraaitdoor@vara.nl

Sent: Thursday, December 04, 2008 9:07 PM

Subject: Charles Aznavour

Aan Matthijs van Nieuwkerk

De Wereld Draait Door

Persoonlijk

Brussel, 04.12.08

Beste Matthijs,

vernam via via dat je een passioneel liefhebber van Charles Aznavour bent.

Enige tijd geleden had ik het grote genoegen, hem in Parijs te mogen interviewen, in het poepsjieke Hotel Plaza Athenee in de monaine Boulevard Montaigne – vlakbij de Champs Elysees. Ik had al jaren om een interview lopen zeuren, en ter gelegenheid van de nieuwe toernee die de toen al 80 jarige zanger (hij is nu 84) van plan was te maken, mocht ik hem een uur lang vragen stellen.

Ik was in die tijd helemaal down and out, rock bottom. Kocht met mijn laatste centen een Eurolines busticket naar Parijs, zette mijn hoed op, trok mijn lange leren jas aan, en hoopte maar dat de grote zanger geen duur drankje zou bestellen tijdens de high tea in het legendarische vijfsterrenhotel waar de grote vedette perse wenste af te spreken. Ik kwam er binnen met knikkende knieen, en jawel, de bedienden bij de receptie vroegen me meteen argwanend hoe ze mij konden helpen en wat ik van plan was.

“j’ai rendez-vous avec monsieur Charles Aznavour”, zei ik.

Ik zag de jongen van de receptie sceptisch kijken.

“La direction est au courant…”, probeerde ik nog.

Er werd gebeld. Gelukkig bleek Aznavour de directrice van het hotel vantevoren op de hoogte te hebben gebracht van zijn komst.

Ik mocht plaats nemen in de ontvangsthal, en nam zenuwachtig mijn vragen door.

Na een kwartier schreed de frele maar nog altijd kwieke zanger binnen samen met zijn gevolg; ik veerde op, maakte kennis, en volgde Aznavour en de directrice van het hotel naar een gerieflijke plek in de langwerpige tearoom-hallway waar een harp stond en waar mensen obers opdracht gaven om hen wagentjes op wielen met zilveren theeservies voor te rijden.

Ik had nog precies achttien euro in mijn portemonnee. Een thee kostte 34 euro. Ik had genoeg voor twee glazen water, of iets van dien aard.

Aznavour nam het voortouw, vroeg wat ik wilde drinken, en bestelde een uitgebreide high tea met four o’clock versnaperingen. “Don’t worry”, vertrouwde hij me toe, en hij legde zijn rechterhand even op mijn schouder.

Het gevolg van Aznavour keek me sceptisch aan, maar liet alles betijen. Het interview raakte meteen op dreef, toen ik hem vroeg naar de houten vaten Ararat cognac die hij in Yerevan in de Ararat fabriek permanent paraat had staan. En naar de goodwill-werken die hij in het land van zijn (ouderlijke) herkomst verricht. Ik ben enkele malen in Armenie geweest, en de betrokkenheid van Aznavour bij dit in 1988 door een zware aardbeving en overig onheil (de genocide door de Turken in de Eerste Wereldoorlog, de Sovjetoverheersing, de Turkse boycot etc.) bleek ook tussen ons een zekere sympathieke band te smeden.

Het interview, dat eigenlijk hooguit een uur had mogen duren, duurde bijna drie uur.

Tegen die tijd was het al avond, en Aznavour vroeg, toen het gesprek ten einde was, wat ik verder nog van plan was.

Ik, die nog maar een luttel aantal euro’s op zak had, antwoordde: “Ach meneer Aznavour, ik ga nog wat van de stad genieten. Ik neem aan dat het te laat is om nu nog naar Brussel terug te keren.”

Aznavour keek me een tijd doordringend aan, en vroeg me daarop of ik misschien gediend zou zijn met een kamer in het hotel waar we verbleven. Ik was duidelijk in verlegenheid gebracht.

“Eh…, ik vrees dat ik daarvoor de middelen niet kan opbrengen, meneer Aznavour.”

De zanger knipte daarop met zijn vingers, en vroeg de vrouwelijke manager van het hotel bij hem te komen. Hij fluisterde iets in haar oor, zij knikte, en daarna zei hij: “voila, c’e’st regle. Veronique s’en occupera. Je vous souhaite un tres bon weekend ici a Paris. Au revoir monsieur Van Duijnhoven, profitez-en. Il me semble que ca vous fera du bien…”

De zanger verdween met zijn gevolg door de langwerpige gang, en verliet het hotel, nagestaard door de talrijk aanwezige gasten die genoten van de kerstsfeer in het legendarische logement. Veronique de manager vroeg me haar te volgen naar de tweede verdieping, waar ze me naar een Junior Suite leidde – een immens vertrek van 190 vierkante meter met twee slaapkamers, een werkvertrek, twee badkamers en een vleugelpiano. “C’est la chambre que monsieur Aznavour vous a reserve”, meldde ze me met een uitgestreken gezicht. Om daaraan toe te voegen: “Et paye. Jusqu’a lundi matin. Je vous souhaite un tres agreable sejour, monsieur Van Duijnhoven.”

Ik was sprakeloos. De klaploper die ik op dat moment was, had het genoegen om op voorspraak van monsieur Charles Aznavour te mogen verblijven voor twee ganse nachten in een van de mooiste Junior Suites van het sjiekste hotel van Parijs – a raison de 1800 euro per nacht.

Ik voelde me op dat moment de meest bevoorrechte mens op aarde, dat kun je je wel voorstellen.

Bij terugkeer in Brussel, heb ik het interview uitgewerkt.

Het is verschenen, enkele maanden later, in De Groene Amsterdammer, alwaar de toenmalige hoofdredacteur Hubert Smeets en (de vader van) redacteur Sander Pleij ook fervente Charles Aznavour liefhebbers bleken te zijn.

Ik ben Aznavour nog enkele keren gaan beluisteren, in Brussel, Parijs en Luik. En elke keer is hij even hartelijk voor me geweest. Een hotelkamer heb ik niet meer cadeau gekregen, maar een glas champagne heb ik nog wel twee keer met hem mogen drinken. En dan te bedenken dat sommige kniesoren zoals Willem Duys Aznavour een onsympathieke vrek hebben genoemd. Als iemand weet wat de boheme betekent, en wat de prijs kan zijn van een armlastige jeugd, dan is het wel deze unieke persoonlijkheid en dit genereuze genie.

Hier encore, je caressais le temps…

Met vriendelijke groet en respect voor je onderhoudende programma,

Serge van Duijnhoven

Ils sont tombés pudiquement, sans bruit,
Par milliers, par millions, sans que le monde bouge,
Devenant un instant, minuscules fleurs rouges
Recouverts par un vent de sable et puis d’oubli.
(…)

“Ze zijn gevallen, stil, bij duizenden, miljoenen, in de bloei van hun leven
en zonder dat de wereld bewoog. Ze zijn van goed en have weggevoerd
Ze zijn, gelijk minuscule bloemzaadjes, door de woestijnwinden ontvoerd
En begraven in het zand van de vergetelheid.”
– uit: Ils sont tombés (Charles Aznavour, 1975)

De man van honderd levens en duizend liederen<

Door Serge van Duijnhoven

Terwijl mondain Parijs om hem heen wervelt, straalt de tweeentachtigjarige zanger en acteur Charles Aznavour een ontspannen sereniteit uit. Hij bestelt een thee infusion “Moroccon Ruby”, die hij gedurende het gesprek echter nauwelijks aanraakt. Zijn rechterarm hangt losjes over de lederen clubzetel van het luxueuze art-deco hotel Plaza Athenee aan de Boulevard Montaigne, alwaar het decor wordt bepaald door olieverfschilderijen van de hand van de zeventiende eeuwse meester Claude Gelee, beter bekend als “Le Lorrain”, ingebed in nissen zo diep dat mensen er werkelijk in kunnen gaan zitten. De zanger is hier merkbaar op zijn gemak, en ook het hotelpersoneel lijkt niet van zijn apropos gebracht door de aanwezigheid van de Franse vedette die door het blad Time enkele jaren geleden nog tot “entertainter van de eeuw” is verkozen.

Voor ons, in de langgerekte met somptueuze tapijten ingerichte Galerie des Gobelins, klinkt het getik van van porseleinen kopjes die voorzichtig van hun schoteltjes worden getild en teruggezet. Het beheerste geroezemoes van de clientele, vermengt zich met het sierlijke geluid van een harp.

(Zijden gordijnen temperen het middaglicht, dat in de vele kristallen kandelaars en zilveren theekannetjes weerspiegeld wordt. Een glazen wand, bestaande uit sierlijke hoge ramen met smalle kozijnen, biedt uitzicht op de tuin van het hotel.)

Aznavour gaat gekleed in een grijsgestreept pak en een purperrode bloes met oranje stropdas. Enige momenten bestudeert hij aandachtig de menukaart. Een leesbril op het puntje van zijn neus. Dan legt hij de kaart neer. De apetijt ontbreekt, zegt hij, omdat hij nogal in beslag is genomen door de opnames van een tv-film die zopas van start zijn gegaan in Puteaux, een stadje in de Hauts de Seine. Ennemi Public zal de film gaan heten, en Richard Bohringer is Anavours voornaamste tegenspeler. Het script is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal, en gaat over de poging van een een ontsnapte delinquent om uit handen te blijven van de politie. “Maar meer kan ik u er op dit moment niet over vertellen.”

Is het acteren voor u even belangrijk als het zingen?

Je zou het als volgt kunnen formuleren: met het chanson ben ik getrouwd, maar de film is mijn maitresse. Ik houd van allebei, maar in de eerste plaats ben ik een tekstdichter, die zijn verzen met muziek vertolkt. Pas daarna ben ik ook acteur. Toen ik klein was (de zanger grijnst) “wel, dat ben ik natuurlijk nog steeds, ik bedoel toen ik als jonge knaap lessen volgde op de Ecole du Spectacle, toen had ik maar een doel voor ogen, en dat was om acteur te worden bij een professioneel toneelgezelschap. Omdat er op het podium ook wel eens gedanst moest worden, volgde ik als bijvakken piano en solfege. Dat de bijvakken van toen uiteindelijk mijn hoofdberoep zijn geworden, zie ik als een ironische wenk van het lot. Natuurlijk maak ik als zanger tijdens mijn voordrachten gebruik van mijn ervaring als acteur. Sommige van mijn chansons zijn eigenlijk kleine toneelstukjes die het niet kunnen hebben van het zingen alleen.”

In uw memoires “Le temps des avants”, die vorig jaar zijn verschenen, haalt u prachtige herinneringen op aan uw familie, uw jarenlange oponthoud in de entourage van Edith Piaf, de moeizame weg naar de top, uw amoureuze veroveringen en gebroken huwelijken, de dood van uw aan pillen verslaafde zoon Patrick, uw banden met het Armeense volk. Maar over het ontstaan van uw talloze liedteksten en chansons komt de lezer bitter weinig te weten. Heeft u dit onderwerp bewust vermeden?

Maar dat is toch ook nauwelijks interessant. Ik ga zitten aan mijn werktafel, neem een pen ter hand, wat papier, en begin te krabbelen. Dan probeer ik er passende muziek bij te verzinnen. Wat is daar nu poetisch of boeiend aan? Je suis un tâcheron, ik ben een schrijnwerker die met woorden hakt en melodieen in plaats van met steen. Het geheim van het vak, is gelegen in de arbeid zelf. De uren dat je aan de slag bent. Ik verbaas me altijd over diegenen die vertellen: “ik liep in die en die straat, zag een meisje lopen bij de metroingang, en plots kreeg ik toen de ingeving om dit bewuste lied te schrijven.” De muze is niet lui, maar werkt zich noodgedwongen in het zweet. Brassens sloot zich op in zijn kelder, waar zijn orgeltje voor hem klaar stond. Cocteau trok zich iedere middag na de lunch terug in zijn werkkamer. Trenet ging iedere ochtend zitten krabbelen aan zijn werktafel. Brel zei het zo: “Talent bestaat niet. Alleen luiheid bestaat…””

In uw boek komt u over als iemand die uiterst vastberaden te werk is gegaan en zo min mogelijk aan het toeval over heeft gelaten.

Laat ik het zo zeggen: de successen die ik gekend heb, zijn me niet in de schoot geworpen. Er waren zoveel handicaps die ik moest zien te overwinnen, dat ik voor ieder stapje voorwaarts twee- of drie keer zo hard moest knokken als sommige van mijn collega’s zoals Gilbert Becaud of Yves Montand. Mijn doorbraak heeft lang op zich laten wachten. Het was vooral een kwestie van doorzettingsvermogen. Je kunt in dit vak niet gaan liggen wachten tot het lot je een juiste wind in de rug blaast.”

Wat verklaart uw gedrevenheid?”

Ik heb altijd gedacht, vanaf het prille begin, dat ik, als immigrantenzoon, beter moest presteren dan de meesten om toch gewaardeerd te worden. En dat, als ik wilde slagen in het artiestenleven, ik ook echt een hoofdprijs in de wacht moest zien te slepen: alles of niets. Het zal ook wel te maken hebben met mijn ouders, die ook artistieke ambities koesterden maar nooit de kans hebben gekregen daar iets van te realiseren in die moeilijke jaren twintig en dertig, toen er keihard gewerkt moest worden om de mondjes van hun kinderen te voeden. Daarbij was er de handicap van de taal, die mijn ouders maar moeilijk onder de knie kregen. Hun zware accent maakte een fatsoenlijke loopbaan hoegenaamd onmpogelijk. Ik besef terdege dat ik als artiest een leven leid waar mijn ouders alleen maar van konden dromen. Mijn motivatie heeft beslist hiermee te maken. Alleen al jegens hen kan ik het me niet permitteren om het er in dit vak met de pet naar te gooien.”

Heeft u gedurende uw carriere veel hinder ondervonden van uw geringe lengte (1m61), of heeft deze beperking u wellicht gesterkt in uw ambitie?

Aznavour glimlacht, terwijl hij met een lepeltje in zijn infusion roert.

Suggereert u nu dat ik beroemd wilde worden, vanuit de motivatie om aan mijn geringe postuur te ontstijgen? Dat lijkt me nu wel erg cru gesteld. Ik heb daar nooit zo bij stilgestaan, mijn lengte is geen bron van frustratie voor me geweest. Ik heb er wel altijd rekening mee gehouden, dat ik op allerlei gebieden een achterstand had goed te maken, en daarom ook extra kritisch door anderen zou worden beoordeeld. Vooral in het begin is het een harde leerschool geweest. Alles aan mij leek wel een sta in de weg voor wat ik wilde bereiken. Behalve dat ik klein was, bezat ik nog andere kenmerken die niet in mijn voordeel waren. Ik had een uitheemse Kaukasische kop met een kanjer van een neus, een stem die niet aan de mode van die tijd voldeed. Voorts had ik een naam die de Fransen maar moeilijk in de oren klonk en die dus ook voortdurend verkeerd werd gespeld. Allemaal zaken die het er voor een beginnend artiest die naamsbekendheid probeert te verwerven, niet makkelijker op hebben gemaakt. De twijfel, de ontmoediging, het gevoel niet begrepen te worden of niet de kans te krijgen die ik verdiende, hebben me vaker verslagen dan ik wel wilde. Zaaleigenaren verklaarden me voor gek dat ik door ben gegaan. Ik heb fluitconcerten over me heengekregen. Er zijn bierflesjes naar me gegooid, er is met geld naar me gesmeten om me te doen ophouden met zingen. Over mijn stem deden de wildste geruchten de ronde. Bruno Coquatrix, de directeur van de Olympia in Parijs, vermoedde dat ik keelkanker had. Gelukkig heb ik me nergens iets van aangetrokken. Ik ben gehard tevoorschijn gekomen uit de strijd. Men zegt wel: karakter is bestemming. In dat opzicht zijn mijn moeilijke en magere jaren (“ces premieres annees de vaches maigres”), geen vloek voor me geweest. Want ze hebben ervoor gezorgd dat ik er nu, als tachtigjarige, nog altijd sta. Je suis toujours la, en haut de l’affiche. Ik heb afgelopen jaar een nieuw album uitgebracht, en van de zomer begin ik aan een toernee door Canada en de Verenigde Staten.”

Bent u trots op wat u in uw leven hebt bereikt?

Ja en nee. Ik ben een fier mens met een sterk gevoel voor eigenwaarde. Maar ik ben ook erg veeleisend voor mezelf. Ik ben eigenlijk nooit echt helemaal tevreden over wat ik doe. Er is altijd wel iets dat me niet bevalt, en waarin ik naar mijn eigen maatstaven tekortschiet. Ik heb het gevoel dat elk lied, elke uitvoering, elk album, altijd nog beter kan klinken. Of anders aangepakt moet worden. Ik blijf mijn liederen eindeloos arrangeren zoals u weet, en geen enkele versie is volmaakt. Ik ben misschien ijdel, maar ik zal nooit wegzinken in voldoening om wat ik gepresteerd heb. Het nadeel is dat ik wat nukkig of chagerijnig kan overkomen. Het voordeel is dat de machinerie nooit stilvalt.

In mijn geval zou ik, als ik op mijn lauweren ging rusten, al gauw creperen van verveling. Ulla (Aznavours Zweedse vrouw, Ulla Thursell – SvD) zou me beslist het huis uit jagen. Ik ben nu al niet te doen als ik een tijdje niet meer heb opgetreden.”

U zit nu ruim zestig jaar in het vak, en hebt zo’n duizend liederen op uw naam staan. Heeft u het gevoel dat uw chansons zich in de loop van de decennia in een bepaalde richting hebben geevolueerd? Tussen “Au creux de mon epaule” uit 1950 en “Mon ami, mon Judas” uit 1980 schuilt een wereld van verschil in melodische, ritmische en tekstuele complexiteit…

Charles Aznavour: “Ik denk eerlijk gezegd dat de muziek niet het cruciale element is in mijn artistieke werk. Ik gebruik de muziek als vehikel voor mijn teksten. Zoals ik ook mijn stem gebruik. Maar eigenlijk zijn het mijn verzen die moeten zingen, dat is de uitdaging waaraan ik elke keer weer opnieuw probeer te voldoen. Natuurlijk genereren gedichten of liedteksten vanuit zichzelf ook muziek, via het metrum, de herhaling, het rijm, de klank van de woorden etcetera. Het is dus logisch dat ik passende melodieen en muziek bij mijn verzen pleeg te bedenken. Een componst in de klassieke betekenis van het woord, ben ik zeker niet. Het gaat mij om het lied in de uitvoering, niet om de partituur. Irving Berlin was ook zo iemand als ik, die vooral liederen schreef. In tegenstelling tot Gershwin, die de wereld verbaasde met de complexiteit van zijn partituren, zoals bv. An American in Paris. Voor het publiek is dit alles niet van belang, want of een chanson nu vanuit de tekst of de partituur tot stand is gebracht: het resultaat is hetzelfde.”

U heeft nooit een geheim gemaakt van uw Armeense afkomst; in 1988 heeft u een stichting opgericht, Aznavour pour l’Armenie, die humanitair werk verricht in de door armoede, oorlog en aardbevingen getroffen regio. Ook heeft u zich openlijk solidair verklaard met de Armeense voorhoede die strijdt om erkenning van de genocide uit 1915 en 1916 door het Franse en Europese parlement. In Armenie wordt u daarom op handen gedragen, u geldt als een ikoon van de Armeense diaspora en vorig jaar is er in Jerevan zelfs een standbeeld voor u opgericht. Voelt u zich inmiddels meer Armenier dan Fransman?

Ik ben een Fransman van Armeense origine. En dus voel ik me zowel het een als het ander. Ik ben van top tot tenen Fransman, ik spreek en denk en eet Frans. Maar van huis uit ben ik Armeens, mijn vader was het, mijn moeder, mijn grootouders. Dat ik me inzet voor de erkenning van de genocide is logisch, want ik ben opgegroeid in de schaduw van die tragedie, waarbij de hele familie van mijn moeder is uitgemoord maar waar thuis nooit direct over werd gepraat. Ik denk dat atrapiden en hun kinderen, mensen die uit hun vaderland zijn gevlucht, altijd sterk verbonden blijven met hun land en cultuur van herkomst. We dragen een wonde met ons mee. Men heeft ons moedwillig weggerukt van onze bakermat, en wel tweemaal. Een keer tijdens de genocide in 1915, en vervolgens tijdens de Sovjetperiode. Ik vind het belangrijk om sterke banden te houden met de cultuur en taal van mijn ouders en voorouders, om dat niet verloren te laten gaan.

Turkije ontkent nog altijd dat zij voor de genocide op de Armeniers verantwoordelijk is. Vindt u dat de EU de Turken hierop zou moeten aanspreken? En hoe staat u tegenover de wens van uw president om Turkije lid te laten worden van de Europese Unie?

Ik wil geen gezworen vijand zijn van het Turkse volk, mijn droom is juist alsnog eens het geboorteland van mijn moeder te bezoeken, maar… maar… maar… voorlopig kan daar kan geen sprake van zijn. De Turken zijn duidelijk nog altijd niet met hun imperialistische en nationalistische verleden in het reine gekomen, zoals de Duitsers dat wel is gelukt na de oorlog. Militaire en politieke massa-moordenaars als Enver en Talat van de Jonge Turken (die samen met Djamal pacha deel uitmaakten van het triumviraat van 1913), die de uitroeiing van de Armeniers op hun geweten hebben, worden in Turkije nog altijd gezien als nationale helden die grootse daden heben verricht. Kunt u zich voorstellen dat er in het Duitsland van vandaag nog esplanades of scholen zouden worden vernoemd naar Adolf Eichmann of Joseph Goebbels?

En wat betreft het standpunt van uw president?

Ik heb daar inderdaad gemengde gevoelens over. Wat me niet bevalt, is dat de president iedere kritiek op Turkije als niet opportuun bestempelt. De huidige Franse president is als de dood dat de Franse kiezers het referendum in mei over de Europese grondwet, wel eens zouden kunnen misbruiken om hun afkeuring uit te spreken over de vraag of Turkije wel of niet lid mag worden van de EU. Ik weet wel dat la raison d’etat in de politiek zwaarder doorweegt dan de grieven van deze of gene bevolkingsgroep – maar niemand kan de moord op anderhalf miljoen mensen als een bagatel van tafel vegen. Als Frans burger kan ik begrip hebben voor de toenaderingen tot Turkije, maar waarom de erkenning van de genocide niet evengoed een voorwaarde voor toetreding laten zijn als bv. de erkenning door Ankara van Cyprus?

In 2002 speelde u de hoofdrol in de speelfilm Ararat van de Canadees/Armeense cineast Atom Egoyan. U vertolkte het personnage van Edouard Saroyan, een cineast die probeert een film te maken over de sporen die de Turkse genocide in het heden hebben nagelaten. Uw personnage neemt is een politieke activist die een granaatappel meeneemt overal waar hij gaat, en er iedere dag op theatrale wijze een zaadje uitpulkt ter herinnering aan de talloze volksgenoten die zijn afgeslacht of uitgehongerd. Met dit vaste ritueel schoffeert de regisseur iedere dag opzettelijk de Turkse acteur, die in de film een van de gangmakers van de genocide moet spelen. Was dit uw idee?

Het gaat om een cinemarol. De radicale regisseur van Armeense afkomst die ik speel in de film, lijkt niet op de persoon die ik in werkelijkheid ben. Ik ben geen politieke activist, en ook niet radicaal. Veeleer gematigd. Ik reken op de dialoog en niet op de harde confrontatie of de doelbewuste provocatie, om een erkenning van de genocide door Turkije te bewerkstelligen. Turkije heeft daar alles bij te winnen. De jongere generatie kan de morele plicht om de feiten te erkennen, niet voor eeuwig voor zich uit blijven schuiven. Eens zal ze met haar verleden in het reine moeten komen. Mijn hoop is niet op de oudere generaties gericht. Maar misschien dat de jeugd de moed zal hebben om het revisionistische beeld van de Turkse geschiedenis te corrigeren. En zich te distantieren van de misdaden die de oude machthebbers op hun geweten hebben. Zoals ook veel jeugdigen in Frankrijk zich openlijk distantieren van het racisme van Le Pen en het FN en soms ook van hun eigen ouders. Het is hoopvol dat zoveel jeugdigen de moeite nemen zich zo duidelijk tegen het virus van het ressentiment en de vreemdelingenhaat teweer stellen. Het is hoopvol dat ze beseffen hoezeer het gebinte van de Franse maatschappij wordt aangetast door al die angst- en haatgevoelens waar mensen zich aan overgeven.”

Het prestige van de zanger en acteur, als bekendste uithangbord van de Armeense tragedie en diaspora, verplicht hem tot gematigdheid. Aznavour zegt dat hij ook onder zijn Armeense vrienden tot gematigder denken probeert aan te zetten, en hij veegt de vloer aan met het idee van de financiele of materiele genoegdoening die Turkije aan de slachtoffers van de genocide en haar nakomelingen, zou moeten betalen.

Wat hebben wij nu nog te claimen, het huis van onze grootouders? Om wat te doen? Om er te gaan wonen? Ik woon goed in Frankrijk. Om het meteen weer te verkopen? Dat is toch te gek voor woorden. Moeten we daarom de Turken extra tegen ons in het harnas jagen? Erkenning van de volkerenmoord gevolgd door een welgemeend mea culpa, dat is de grootste genoegdoening die Turkije de Armeniers kan bieden. Hardvochtig jegens Turken in het algemeen ben ik niet, nee. Ik praat net zo graag met Turkse journalisten, als met iemand uit Belgie zoals u. Uw land geniet al lang een vrije pers, maar in Turkije hebben de journalisten nog een hele calvarie te beklimmen. Door in hun artikelen mijn standpunten over de genocide te vermelden, kunnen de autoriteiten vast een beetje wennen aan de smaak van de vrijheid die ze in Ankara zo hoog in het vaandel hebben staan sinds ze lid willen worden van de club van Brussel.

De rol van diplomaat voor de Armeense zaak, ligt u goed. Ziet u het zelf ook als een roeping?

Het is een rol die ik nooit specifiek heb geambieerd, maar die mij vanwege mijn bekendheid in mijn schoenen is geschoven. Bij mij thuis praatte men nooit over de genocide, we spraken alleen wel eens over de martelaren. In vage termen. Ik vernam van de genocide via de tranen van mijn moeder, die haar hele familie in de slachtingen is kwijtgeraakt. Toen ik enigszins bekend begon te raken, mij een naam verwierf als artiest en acteur, begonnen steeds meer mensen – en niet alleen Armeniers – mij artikelen toe te sturen, getuigenissen, teksten, een gedicht van Max Jacob over de genocide. En nog steeds sturen mensen van over de hele wereld mij artikelen toe die op de volkerenmoord betrekking hebben. Ik ben een soort van aanspreekpunt geworden.

De Armeniers die de genocide hebben overleefd, hebben zich goed weten te integreren. Ze hoeven niet perse terug naar het land van hun herkomst. Ze hebben elders hun leven opgebouwd, vrienden gemaakt, cultuur verworven, zaken gedaan, kinderen gekregen, zonder dat ze aan hun wortels, hun afkomst, hebben verzaakt.

Armeniers zijn geliefde buren in de stad, omdat ze zo hartelijk en sociaal zijn, omdat ze de mensen uitnodigen om te komen eten, omdat ze trots zijn op hun keuken; Yves Montand, die in Marseille heeft gewoond, had daar zoveel contact met Armeniers dat hij de taal heeft leren spreken. Ik heb nog een kaart van hem bewaard, met een boodschap in het Armeens, fonetisch welteverstaan. Want het Armeense alfabet, dat was hem te cryptisch. De Armeniers zijn een van de vele volkeren die zich met succes in de Franse samenleving hebben weten te vermengen. De Franse samenleving heeft hen geaccepteerd. Dat absorptievermogen maakt van Frankrijk uiteindelijk toch een groot land.

Ik ben geen man van de haat of van op de spits gedreven tegenstellingen. Persoonlijk koester ik jegens niemand een afkeer. Zelfs niet jegens de heer Le Pen. Ik heb wel groot bezwaar tegen zijn politieke programma. Als ik hem tegen zou komen, zou ik hem niet in het gezicht spugen. Ik zou hem netjes de hand schudden, maar in het gesprek dat volgde ook mijn afkeuring kenbaar maken jegens zijn visie op migranten en hetze tegen vreemdelingen. Als Le Pen aan de macht zou zijn gekomen in de tijd dat mijn ouders vluchtelingen waren, zou ik vandaag de dag geen Fransman geweest zijn.

Mijn chansons gaan uiteindelijk altijd over wat de tijd met iemands leven doet. Hoe hij of zij zich teweer stelt of niet, en over de pogingen van mensen om ondanks alle miserie toch te profiteren van het leven. Ze gaan ook over de spijt die resteert als de dingen voorbijgaan. Vandaar die melancholie in zoveel nummers. Toch hoop ik ergens dat de tijd mij in essentie niet veranderd heeft. Dat ik ondanks alle succes, en ondanks alle jaren, toch nog voldoende trouw ben gebleven aan mezelf. Het is daarom ook dat ik geregeld oude interviews met journalisten teruglees. Ik wil weten wat ik destijds heb gezegd. Ik wil niet dat de man die ik nu ben, verzaakt aan de man die ik vroeger was.

Wat is de invloed die Edith Piaf op uw eigen professionele carriere heeft gehad?

Nou, haar invloed op mij was enorm. Voor mij heeft ze enorm veel betekend. Ik heb acht jaar lang in de entourage van Piaf doorgebracht, ben haar overal trouw mee naartoe gevolgd, en haar vriend gebleven tot het einde van haar leven.Voor een jonge zanger en tekstdichter zoals ik, was het een fantastische gelegenheid om haar iedere avond te zien optreden. Ik hielp met de instellingen van het licht, het testen van de microfoon,alles. Ik was niet echt haar prive-secretaris, maar wel een bevriende jongeling die haar hielp haar zaken waar te nemen. Edith Piaf heeft me helpen inzien dat ik op ieder podium mezelf moet proberen te blijven, dat ik tijdens het zingen niet moet pretenderen een ander te zijn dan ik in werkelijkheid ben. Dat ik gewoon mezelf moet zijn en moet blijven. Natuurlijk voer je een act op als je voor het voetlicht treedt, in een zaal met publiek. Maar door Piaf heb ik tenminste geleerd me vrij te voelen op een podium, zoals ook zij zich duidelijk vrijer en natuurlijker dan andere vakgenoten op de buehne uit kon drukken. Van haar heb ik geleerd dat ik niet moest proberen iemand anders te imiteren,maar mijn eigen persoonlijkheid zonder schroom of manierisme tot uitdrukking diende te brengen.

Is uw liefde voor het vak na al die jaren, al die albums en al die toernees, verminderd of veranderd?

Het is en blijft een magnifiek beroep, zanger zijn, maar ook erg lastig omdat je er zo verdomd alleen voor staat. Je gaat moederziel alleen het podium op, en je komt na afloop van het concert altijd weer terecht in een kil zwart gat waarin je aan je eigen demonen bent overgeleverd. Een zanger moet een soort evenwichtskunstenaar zijn die te allen tijde zijn presence weet te bewaren, die zich nooit van zijn stuk laat brengen, nooit struikelt, en wiens stem nimmer faalt. Je staat constant onder druk, je succes wordt van dag tot dag op de hitparades gepeild en kritisch gemeten en vergeleken, en een hele equipe van belanghebbenden is voortdurend bezig om op allerlei suggestieve manieren je succes van gisteren te rekken tot morgen of overmorgen. Cinema is wat dat betreft een veel socialer beroep, je werkt een hele tijd hecht samen in een groot team dat lief en leed met je deelt.

Ik houd met heel mijn hart van de beroepen die ik uitoefen. Het tekstdichten, zingen en acteren. Als tekstdichter leef ik tussen de toetsen, de pennen en de tekstverwerkers. Ik blijf net zo lang zitten tot ik het juiste woord gevonden heb, tot het gewenste rijm zich aandient. En ook als acteur zoek ik naar de beste intonatie, naar dat ene treffende gebaar, die ene terloopse interpretatie die je spel de moeite waard kan maken. Als acteur, wil ik me elke keer weer als nieuw voelen, leeg, beschikbaar, als klei in de handen van de regisseur, met als enige zorg de wil om het beste van me te geven en om een gepaste interpretatie te geven van het woord “naturel”.

Als zanger, geniet ik ervan om honderd keer hetzelfde lied te zingen, er elke keer iets nieuws aan toe te voegen. Om het publiek en mezelf steeds weer opnieuw te verrassen. Ik hecht niet teveel waarde aan het oordeel van vakkritici of de commentaren van anderen, ik denk dat ik zelf de enige ben die werkelijk kan weten of ik naar behoren heb gepresteerd of niet.

Als tekstdichter voel ik me het best in mijn vel. Ik ben nog altijd verliefd op de Franse taal, zonder de pretentie te hebben dat ik haar tot in de perfectie beheers. Ondanks alle moeite die ik me getroost, bezit ik nog altijd tal van lacunes. Ik houd gewoonweg van woorden, van hun klank die allerlei onderhuidse betekenissen oproept, zoals het woord rond ook echt in de monholte blijft rondzingen en het woord puntig ook echt scherp en afgesneden klinkt zodra de adem aan de lippen ontsnapt. La porte qui claque et mon ame se perd… Als ik schrijf kies ik niet per definitie het meest juiste woord, maar wel het woord dat het beste resonneert. Een woord als torrrrnado bijvoorbeeld, dat beter rolt met de r’s en dus meer effect oplevert dan een woord als storm- of wervelwind of typhoon.

Het enige dat aan het eind van de dag werkelijk telt, is het gevoel dat je je werk zo goed mogelijk hebt gedaan, “le bel ouvrage” hebt afgeleverd zoals men vroeger zei. Als zanger heb ik na zestig jaar op de buehne te hebben gestaan, in ieder geval het gevoel dat ik voldaan heb aan het contract dat mij met mijn publiek – oftewel mijn baas – verbond.

Hoewel ik er vaak over zing, heb ik niet een scherp en precies gevoel van tijd die voorbijgaat. Als ik op de buehne sta, heb ik zowiezo het gevoel dat ik dertig jaar jonger ben dan ik werkelijk ben. Mijn gekerfde handen en de bril die ik moet dragen als ik wil lezen, herinneren me eraan dat ik werkelijk zo oud ben als ik ben. Als immigrantenzoon ben ik grootgebracht met het besef dat ook de dood deel uitmaakt van het leven; ik ben blij dat ik nog leef, maar de dood jaagt me op zich geen schrik meer aan. Ze is iets natuurlijks en organisch geworden, een beetje als een ver familielid die je kent van de verhalen en waarvan je weet dat ze bestaat, ook al heb jij ze nog niet ontmoet. Ik praat erover, en maak er grapjes over. Ik werp wel af en toe een blik over mijn schouder, en probeer dan het pad te zien dat ik tot heden heb afgelegd, het geluk te vatten dat ik (ondanks alles in dit leven) deelachtig ben geworden. Wonderen bestaan waarschijnlijk enkel in dit ondermaanse, maar fortuna is me in dit leven ondanks alles niet ongunstig gezind geweest. Ik wil best nog een hele tijd voort, maar ook met wat ik al gehad en bereikt heb ben ik meer dan gelukkig. Ik heb me ten volle gegeven, en het leven heeft me voor mijn inspanningen een flinke smak terugbetaald. Inspiratie, plezier, liefde, nageslacht, roem, geld. De laatste jaren heb ik geleerd om minder aan bepaalde dingen en mensen te hechten, om afstand te nemen van de zaken die me vroeger volledig in beslag namen. Ik lees minder kranten en tijdschriften, kijk minder naar de televisie. Alleen de radio blijft me echt bekoren, vooral de praatprogramma’s raar genoeg. Weet u, hoewel ik verschillende malen de wereld rond ben gereisd met mijn optredens, heb ik nog altijd het gevoel dat ik maar een fractie van deze planeet heb gezien. Ik ben nu tachtig, toch voel ik me niet oud of bejaard. Ik heb behoorlijk wat ringen verzameld rond de stam, dat is alles. De bast is uitgedijd, de boom is dezelfde. Klein maar fier, hij staat er nog. Dat is het belangrijkste. De rug recht, de kruin omhoog. De levenslust is nog dezelfde als toen ik aan de voet van de berg stond. Ik weet niet of het enkel mijn verdienste is, maar een feit is het wel: de Charles in deze kleine meneer Aznavour is intact gebleven. De man die ik nu ben, heeft aan de koppige ambitieuze artiest van toen niet verzaakt. Ik heb mijn artistieke missie naar beste vermogen volbracht, maar zonder het gevoel te hebben dat alles nu bereikt en achter de rug is. Het ligt nog steeds niet in mijn aard om tevreden te zijn over de dingen die ik doe. Ik blijf mijn liederen herschrijven, ik blijf optreden als zanger, nieuwe filmrollen accepteren, ik blijf hardnekkig proberen om bepaalde tekortkomingen te parerenen en mijn talenten te perfectioneren. Het is een even onontkoombaar als absurd gevecht, dat er niet om gaat als winnaar uit de bus te komen (de dood wint het uiteindelijk altijd van ons stervelingen die worstelen in de arena van de Tijd) maar om stand te houden.

Naar de dood verlang ik niet, maar als hij komt zal ik hem hoffelijk bejegenen. Voorlopig heb ik hem met een stille grijns op afstand weten te houden. Ik sidder niet meer bij de gedachte dat ik er morgen wellicht niet meer zal zijn. The readiness is all, schrijft Shakespeare in Hamlet. Maar bedoelde hij bereid zijn of paraat zijn? Paraat ben ik wel, maar er is me nog teveel dierbaar om de handdoek zomaar in de ring te gooien. Waarom zou ik het Magere Hein zo gemakkelijk maken? Als hij me perse wil hebben, moet hij er wel wat moeite voor doen. Un homme debout ne se couche que pour mourir heeft mijn collega Leo Ferre eens gezegd. Wel, u kunt schrijven dat deze kleine oude meneer zich nog steeds niet te rusten heeft gelegd. Dat hij nog steeds weet hoe hij recht moet staan. En dat het voor hem weliswaar laat is geworden, maar nog steeds geen bedtijd is.

Charles Aznavour geeft aan dat het wat hem betreft genoeg is geweest, en steekt als afscheid zijn hand naar me uit.

interview werd gepubliceerd in de week van 2 april 2005 in De Groene Amsterdammer.

© Serge van Duijnhoven, Brussel

Bron1: https://sergevanduijnhoven.wordpress.com/2010/04/29/interview-met-charles-aznavour-door-serge-van-duijnhoven/

Bron 2: http://loorschrijft.web-log.nl/verwondering_is_het_begin/2010/06/man-van-honderd.html

1 reactie

  1. Merci voor deze tweespraak, Serge, dat was geen ‘pest der ondervraging’ zoals ik het gemiddelde interview graag noem.
    Ik beluisterde Engelstalige chansons van Aznavour na een overleden liefde, heel troostrijk. Een man met passie, maar beheerste passie, wat volgens mij de mooiste is…


Comments RSS TrackBack Identifier URI

Geef een reactie op Wijnand Steemers Reactie annuleren