FEDIEX Verbond van Ontginnings- en Verdelingsbedrijven van Onbrandbare Gesteenten

Op weg naar de Europawijk, die is gelegen in de Brusselse deelgemeente Etterbeek, passeer ik in de Troonstraat – niet zo heel ver van het Warandepark – een opvallende blauwe poort die tussen de kantoorgebouwen staat ingeklemd. Een statige toegang van wel vier meter hoog met aan iedere zijde een adelaarskop. FEDIEX staat er op een plakkaat naast de ouderwetse bel die bestaat uit een glimmend knopje op een koperen plaat, Verbond van Ontginnings- en Verdelingsbedrijven van Onbrandbare Gesteenten.

De merkwaardige naam van dit Verbond roept onmiddellijk associaties op met vervlogen koloniale tijden van Leopold II en de Zijnen, toen Belgie zich vrijwel onbeperkt rijk roofde in de binnenlanden van Kongo en Centraal Afrika. De poort met zijn tot de verbeelding sprekende opschrift (wat zijn dan die Onbrandbare Gesteenten? En zouden er ook Ontbrandbare Gesteenten bestaan? Vast wel. Ik moet bij dit laatste meteen denken aan steenkool, vuursteen, silex, bauxiet, uranium, plutonium, het mythische kryptoniet wellicht (waarmee schurken uit de Superman-reeks de aarde in een vuurzee dreigen te veranderen)? Het Verbond zou zowel wat naam als locatie betreft perfect hebben gepast in een van de boeken en verhalen van de schrijver W.F. Hermans. Zijn werk staat vol met dit soort aan ertsen, aardkluiten en vulkanisme ontleende aanduidingen en eigennamen. Fysische geologie en literatuur zijn twee verschillende disciplines, maar de scheidingswand tussen beide was voor Hermans alleminst impermeabel. De auteur doceerde als lector aan de universiteit, en schreef tegelijkertijd ontluisterende boeken over (en dit zijn diens eigen woorden): ‘het geologisch tijdperk dat bepaald wordt door het gidsfossiel mens.’ De hoofdpersonen uit zijn romans en verhalen zijn meestal een soort van magneten die niet bewegen, en toch onverbiddelijk vijanden aantrekken;

Zijn collega’s aan de Rijksuniversiteit van Groningen hadden er weinig begrip voor dat Hermans beide disciplines tegelijkertijd beoefende, vooral toen zijn boeken eind jaren zestig goed begonnen te verkopen. Hermans, zo werd gezegd, ‘moest nu maar eens uitmaken waar zijn prioriteit lag: bij zijn boeken of studenten’. Hermans liet de eer aan zichzelf en pakte zijn biezen. Als vrijwillige balling streek hij in 1974 neer in Parijs, de laatste jaren van zijn leven bracht hij door hier in Brussel. Zijn huis stond niet eens zo ver van deze poort vandaan, in de Atrebatenstraat (nr.61). Dit maakt het dus niet ondenkbeeldig, dat Hermans tussen 1991 en 1995 wel eens aan deze wonderlijke plek zal zijn gepasseerd. Op weg naar of komend van de vlooienmarkt in de Marollen bijvoorbeeld, waar hij graag rondsnuffelde op zoek naar ontbrekende delen uit de Larousse Medische Encyclopedie of naar een interessante, afgedankte typemachine die hij nog van de schroothoop kon redden, repareren en toevoegen aan zijn verzameling van tweehonderd stuks.

Wat frappeert aan de poort met de adelaarskoppen (naast de grimmigheid waarmee de roofvogels over de brede en drukke kantoorstraat uitkijken, als bewaakten ze een schat of een graftombe), dat is het contrast met de amechtig karakterloos gebleven blokkendozen ernaast. Op elkaar gestapelde verdiepingen met getint glas tussen egaal grijze stroken, dat als een soort verbandgaas alle wonden moet bedekken. Sickbuildings met beduidend meer volume dan betekenis, meer functie dan vorm, meer verdiepingen dan diepgang. Plompe drillpuddingen die op het punt staan het portaal voorgoed aan het straatbeeld te onttrekken door het te bedelven onder een laag blubber van zestien etages. Recht-toe-recht-aan architectuur van de decennia na de Tweede Wereldoorlog, getekend op tafels van grote architectenbureau’s in opdracht van de Brusselse nomenklatuur die grote visioenen hadden over het geld dat ze konden verdienen aan het bouwen van een zakendistrict vervaardigd uit glas, baksteen, beton en een nog een paar grijze allesbehalve ‘Ontbrandbare Gesteenten’. De typische bouwstijl van de ‘global village maffia’, de wereldwijde societeit van louche mannen met een overdadig ontwikkeld zakeninstinct hun gebrek aan fantasie probeerden te compenseren. Die geen principieel verschil konden zien tussen het leggen van een kamerbreed tapijtje in een bungalow, en het aanleggen van een strook gebouwen door het centrum van Brusselse. Speculanten, aannemers, projectontwikkelaars, mannen met invloed in de politiek. Men kan ook zeggen: vandalen, plunderaars en brandschatters die de voorbije eeuw in alle historische steden en op deze planeet een spoor van vernieling hebben aangericht en (erger nog) ons tot in lengte van dagen hebben ogezadeld met de gevolgen van hun hebzucht en smakeloosheid. Er zou, post mortem desnoods, een tribunaal opgericht moeten worden om dit soort criminelen te berechten voor het plegen van urbicide en andere kapitale misdaden tegen de menselijkheid en de beschaving.

Ze zullen er zelf geen nachtje van wakker hebben gelegen, vermoed ik, de lieden die voor deze wanstaltige architectuur verantwoordelijk zijn. Ze zullen zelf geen centje pijn hebben ondervonden van de talloze onteigeningen, ze zullen vast geen traan hebben gelaten om de gruwel die door hen is aangericht. Ze zullen geen greintje spijt hebben gevoeld om de splendeur die door hun werklieden meedogenloos aan splinters is gehakt en tegen de vlakte gesmeten. En toch moet het ook hen zijn opgevallen dat het straatbeeld er in de loop der jaren zoveel schraler en monotoner op geworden is. Edoch: spijt is niet hun stiel. Hun leven is er bepaald niet slechter op of minder door geworden. Los daarvan. Wat zouden ze zich schuldig voelen? Ieder zijn zaken. Zij doen en deden de hunne. Daarbij: ze gaven ‘gestalte aan de toekomst’. Hielpen de stad inrichten. Ze hebben haar behoed voor de leegte en stilstand. Ze hebben, kortom, meer dan wie ook hun steentje bijgedragen aan de maatschappij.

Wat zijn eigenlijk de ‘Onbrandbare Gesteenten’ die door de bedrijven van het Verbond van Ontginnings- en Verdelingsbedrijven van Onbrandbare Gesteenten worden ontgonnen en verdeeld? Beton? Lijmsteen? Asfalt? Mika wellicht (of is dat geen natuurlijk gesteente)? Ik wil aanbellen om te informeren, gewoon uit nieuwsgierigheid, maar aarzel of het geen wereldvreemde indruk zal maken. Het is tenslotte een serieus kantoor van een Federation en geen kruidenierszaak met lekkernijen in de aanbieding. Mijn vinger haal ik van de bel, en ik loop door. Toch kan ik het niet laten om na enkele passen alweer om te kijken naar de helblauwe poort met de statige adelaarskoppen. Ik begrijp waarom ze zo grimmig kijken. Als ik hier de volgende keer langsloop, zijn ook zij misschien verdwenen, platgedrukt door de kantoren aan weerszijden, met toegangspoort en al onder het tapis plain gemoffeld, weggeschoffeld tussen de onderaardse schatten die ze al die tijd hebben bewaakt. De diepe, donkere schachten der onbrandbare gesteenten. De nazaten van Leopold zullen het winnen van de Majesteit. Wie vuur steelt uit de hel / kan heersen op de aarde…

© Serge van Duijnhoven, Brussel 2010/2011

Plaats een reactie

Nog geen reacties.

Comments RSS TrackBack Identifier URI

Plaats een reactie