“Het ideaal van de veelzijdigheid” ; ‘wanted interview’ verschijnt na vijftien jaar online

          WANTED INTERVIEW EINDELIJK BOVEN WATER

          VOOYS sprak met SERGE VAN DUIJNHOVEN

door Pieter Jeroense en Jeroen Kapteijns

   i.s.m.  DBNL vignet

Vooys. Jaargang 15  Utrecht 1997 pp.47-51

 

In de reeks interviews met jonge, veelbelovende auteurs, is het woord ditmaal aan Serge van Duijnhoven. Deze Amsterdammer blinkt uit in veelzijdigheid: naast zijn dichtwerk, heeft hij een roman en een verhalenbundel gepubliceerd. Bovendien is hij een van de drijvende krachten achter het tijdboek MillenniuM, waarin het naderende einde van het tweede millennium gethematiseerd wordt. Van Duijnhoven vertelt onder andere over zijn bewondering voor Leo Ferré, de doelstellingen van MillenniuM, zijn debuutroman Dichters dansen niet, zijn fascinaties, ervaringen met recensenten en zijn vernieuwende opvattingen over poëzie.

Hotel Winston in de Warmoesstraat

Hotel Winston in de Warmoesstraat

In 1993 overleed de Franse dichter / zanger Leo Ferré. Met Brassens en Brel behoorde hij tot de ‘Grote Drie’ van het Franse chanson. In Frankrijk werd om zijn dood gerouwd alsof hij een vorst was. In het tijdschrift MillenniuM (1993) wijdde Serge van Duijnhoven (Oss, 1970) enkele pagina’s aan het heengaan van deze excentriekeling. In dat artikel noemt hij Ferré de ‘dichterlijke advocaat van de amour anarchie’. De chansonnier streefde namelijk de absolute vrijheid na: ‘De mens is vrij, en zal zelf waarde moeten geven aan zijn leven. Geen kerk, geen koning, geen politieke partij, geen leger kan hem daarbij leiden.’ Van Duijnhoven staat verder stil bij de olympische wijze waarop Ferré zijn kunstenaarschap opvatte. ‘Geen gezeik, geen valse bescheidenheid, geen verontschuldigingen wat zijn poëzie betreft.’ Ferré vond dat de kunst niet in een ivoren toren thuis hoorde. Zo nam hij gedichten van Verlaine, Rimbaud, Apollinaire en Aragon – zijn broeders van de nacht – in zijn repertoire op en bracht op deze manier hun poëzie onder het grote publiek. Belangrijk voor Van Duijnhoven – al van jongsaf een groot bewonderaar van de man – is ook dat zijn chansons gedragen werden door grote ideeën op het gebied van de politiek, de vrede en solidariteit.

Van Duijnhoven en Ferré zijn geestverwanten; hun opvattingen over kunst en het kunstenaarschap zijn nauw verwant. Ook bij Van Duijnhoven zijn poëzie en muziek onlosmakelijk met elkaar verbonden. In het kleine wereldje van de Nederlandse letteren probeert hij zijn eigen plan te trekken en vreest de autoriteit van recensenten niet. Hij mag zijn publiek graag verrassen met nieuwe en experimentele vormen. Kunst hoeft voor hem niet per definitie verheven te zijn. En uit de stukken die hij voor het tijdboek MillenniuM schreef, maar ook uit zijn eigen poëzie, blijkt de betrokkenheid bij eigentijdse culturele en maatschappelijke vraagstukken.

MillenniuM11 cover

Van Duijnhoven was een van de oprichters van MillenniuM, het tijdschrift van de Kunstgroep Lage Landen. De zeer jonge kunstenaars die zich rond dit tijdboek hadden geschaard, streefden een grondige vernieuwing van het kunstklimaat in Nederland na. Met hun eclectische belangstelling, frisse ideeën, hun eigenzinnige projecten, hun engagement, maar vooral ook hun moed wisten ze het ingesufte wereldje van de Nederlandse letteren even wakker te schudden. Hoewel Van Duijnhoven duidelijk zijn stempel op dit blad heeft weten te drukken, treedt hij liever niet op als woordvoerder van MillenniuM. ‘Ik kan wel praten over wat we gedaan hebben, maar spreek dan niet namens anderen. Daar krijg je alleen maar sores mee. Uiteindelijk zijn het allemaal individueel opererende kunstenaars die MillenniuM als platform gebruiken en incidenteel samenwerken. Maar van gemeenschappelijke doelen of idealen is nooit sprake geweest.’

Toch wil hij wel wat dieper op het karakter van MillenniuM ingaan. ‘Wat MillenniuM zeker kenmerkt is dat het dingen in kaart heeft willen brengen. Het heeft een inventarisatie van bepaalde zaken willen maken. Zo hebben we bijvoorbeeld een bloemlezing van jonge Vlaamse en Nederlandse

[p. 48]

dichters [Aan iedere spijker een regel], een zogenaamd zap-nummer en een boek over v.j.-kunst gemaakt. Dat laatste nummer is overigens niet om aan te zien, maar dat gebeurt als je dingen probeert; dan ga je af en toe flink op je bek.’

‘MillenniuM heeft ook altijd geprobeerd bepaalde thema’s, waarvan wij dachten dat ze voor deze tijd relevant waren, te behandelen. En dan niet, zoals zo vaak gebeurt, op een columnachtige manier. Nee, we hebben in ons blad de ruimte genomen om bepaalde dingen uit te werken. Dat bleek in een tijd van vluchtige meningen en snelle columns heel verfrissend.’ Mede door deze serieuze benadering van ‘grote’ thema’s kreeg MillenniuM al snel het labeltje ‘geëngageerd’ opgeplakt. Van Duijnhoven moet daar weinig van hebben: ‘MillenniuM is niet per definitie geëngageerd. We hebben verschillende stemmen laten horen, bepaalde dingen aangedragen, en zaken geïnventariseerd. Maar dat is niet voldoende om ons het oormerk “geëngageerd” op te prikken. Dat is veel te gemakkelijk.’

MillenniuM10 gezelligste cover

Bijzonder aan MillenniuM is ook het interdisciplinaire karakter: kunstenaars van voorheen streng gescheiden kunstvormen grepen de mogelijkheid aan om samen te werken. MillenniuM is dan ook zeker geen letterkundig blad. Van Duijnhoven: ‘Die eclectische en openhartige geest hoorde bij de inzet van het blad. Daar kunnen hele mooie dingen uit voortkomen. Hoewel je moet oppassen niet zomaar alles met elkaar te gaan vermengen. Het moet wel een duidelijke functie hebben. Als ik samenwerk met een d.j. dan doe ik dat omdat ik mijn teksten op een bepaalde manier wil gebruiken, om ze een nieuwe impact te geven.’

MillenniuM#12Fake cover

In het prozadebuut van Van Duijnhoven, Dichters dansen niet (1995), komen de achtergronden van MillenniuM aan bod. De oprichting van het blad vormt in dit boek een rode draad. De eerste regels luiden: ‘We waren met een man of tien, twintig. Jonge enthousiastelingen, kleine ridders van de kunst die vonden dat er dingen aan het veranderen waren en dat het tijd was voor nieuwe ideeën, een nieuwe groep, een nieuw blad. We waren allen zeer jong en hadden een grote mond en nog grotere plannen en dat was wat ons bijeenhield. We vonden dat er nog heel wat was om over te schrijven, om te proberen en om voor in te staan, en te oordelen naar alles wat er om ons heen gebeurde was dat ook zo.’ Dichters dansen niet laat zich lezen als een heuse sleutelroman. Millenaar is MillenniuM, Mark Moors is Van Duijnhoven zelf, de X-ray verbeeldt de Amsterdamse discotheek de Roxy, terwijl de lezer in Gerrit Krijt de niet-dansende dichter Gerrit Komrij kan herkennen.

Dichters dansen niet.omslag

Toch is het reilen en zeilen van MillenniuM niet meer dan een dun verhaallijntje. Van Duijnhoven: ‘Van een sleutelroman in de ware zin van het woord kan nog geen sprake zijn. Daarvoor zat ik er toen nog veel te dicht op. Pas over tien, twintig jaar kunnen we de geschiedenis van MillenniuM optekenen.’ Dichters dansen niet geeft in tien korte schetsen een indruk van het leven van hoofdpersoon Mark Moors en de Amsterdamse house-scene, die eind jaren tachtig opkwam. Het onrustige en vrij oppervlakkige bestaan van de jonge Amsterdamse kunstenaar die net als zijn kunstbroeders een sterke drang heeft tot het nachtleven en genot staat centraal. Zijn ietwat lege dagen, die vooral in beslag genomen worden door allerlei praktische beslommeringen – aangebrande groentejasjes, gestolen fiets en enveloppen plakken – eindigen meestal op de dansvloer. Daar, temidden van de kolkende en zwetende massa, laat hij de oorverdovende beat van de hallucinerende muziek zijn lichaam intrekken.

Slotfeest  MM en Doel zonder oorzaak - in Paradiso - 31 dec. 1999 / 1 jan. 2000

Slotfeest MM en Doel zonder oorzaak – in Paradiso – 31 dec. 1999 / 1 jan. 2000

De housemuziek en houseparty’s betekenen voor Mark en zijn vrienden meer dan zomaar een avondje uit. ‘De houseparty’s waren de beeldenstorm van deze tijd. De beelden moesten om, de banken aan de kant, er moest gedanst worden. Geen gemeente kon eraan ontkomen. Op een gegeven moment gingen ze allemaal voor de bijl. De angst van de burgerij was terecht. De jeugd was bezig vreselijk wraak te nemen op de ouderen, op het volwassen leven, op de grenzen die zij zichzelf gesteld had, de morele aflaten waarmee zij haar dagelijkse rust afkocht. En iel en betekenisloos stierf, in de handpalm van een reusachtige God, door wiens vinger ze als een insekt op een goede dag zouden worden doodgedrukt.’ (p. 52). Op de houseparty’s kan de jeugd zichzelf zijn. Daarbij heeft voor Mark Moors het nachtleven nog een andere functie; hij probeert zijn geliefde Lot te vergeten. Hoewel soms onbevredigend, verkiest hij de beweging, de herrie en de nacht boven de stilstand, de rust en het bed. Voortdurend is de jonge held in de weer om zijn Lot te ontlopen.

Van Duijnhoven noemt de nacht één van zijn fascinaties. ‘Ik ben geïnteresseerd in de nacht. Ik houd ervan. Dat komt, omdat ik geboeid word door juist datgene, waarin de mens zich kan verliezen. De mens heeft dat nodig, de donkerte of de nacht, om zich over te kunnen geven aan of zich te verliezen in de roes. Blijkbaar kan men op die manier een ander

[p. 49]

register in zichzelf aanslaan. De hedonistische danscultuur is een mogelijkheid waaraan men zich volledig kan overgeven.’

Maar het is niet de enige manier. Van Duijnhoven legt een direct verband tussen de roes van het nachtleven en het oorlogsgeweld zoals hij dat zelf als oorlogscorrespondent in Bosnië heeft aanschouwd. ‘Voor het feest en de oorlog wordt dezelfde poel van lusten aangeboord. Voedsel, vlees, begeerte, oorlog en vernietigingsdrang; die dingen hebben met elkaar te maken.’

Copycat.omslag

In zijn jongste dichtbundel Copycat (1996) heeft hij verbanden proberen te leggen tussen deze menselijke driften. Het motto van de Engelse dichter en zanger Peter Hammill wijst daarop: During sex we are timelocked as in war. De verbanden tussen begeerte en vernietigingsdrang komen expliciet naar voren in de gedichten over Bosnië uit de afdeling ‘De stad als kadaver’. ‘Ik heb niets, zei de vrouw, behalve honger’ luidt het schrijnende refrein van deze verzen. Van Duijnhoven over de bijzondere vorm van deze gedichten: ‘Het is prozaïsche poëzie. Ik heb gekozen voor flarden of bewust brokkelige stukken tekst zonder dat ik in eerste instantie schoonheid heb nagestreefd. Natuurlijk heb ik ze gevijld en bewerkt, maar ik heb ze zo rauw mogelijk proberen te houden. Ze moesten worden zoals de stad zelf.’ Van Duijnhoven heeft met Copycat geprobeerd bepaalde grenzen te overschrijden: ‘Wat mij betreft hoef je het geen poëzie te noemen. Net zoals Dichters dansen niet eigenlijk geen roman mag heten; het zijn tien korte scènes uit het leven van Mark Moors, geschreven op de dreun van de housemuziek.’

In Trouw ontstond onlangs een discussie naar aanleiding van Van Duijnhovens Bosniëgedichten. Centraal stond de aloude vraag of poëzie wel zou kunnen en / of mogen functioneren als drager van politieke ideeën. Recensent Peter de Boer noemde het engagement uit Copycat sympathiek, maar met poëzie had het naar zijn mening weinig van doen: de dichter zou met zijn protest zichzelf overschreeuwen. Volgens Bert van Weenen – redacteur van het literaire bulletin Chroom – leent poëzie zich niet voor politiek, omdat er geen afstand met het onderwerp is en de taal vaak te kaal en afgezaagd is. Hij pleit in zijn stuk voor diepzinnige op theologie en filosofie gefundeerde poëzie. Zelf zou Van Duijnhoven zijn Bosniëgedichten niet geëngageerd noemen. ‘De mensen in deze gedichten voeren een oorlog tegen hun lichaam of tegen zichzelf. Ik vind het onzin om

illustratie

Serge van Duijnhoven foto: Roeland Fossen

dit geëngageerd te noemen. Ik neem toch nergens een stelling in? Wat er hoogstens uit naar voren komt, is de afschuw van de gruwelijkheid van de oorlog. Maar als dat tegenwoordig ook al geëngageerd is…’Van de negatieve reacties op zijn werk kan hij niet lang wakker liggen. Hij doet ze met een schouderophalen af, in de wetenschap dat hij met zijn eigengereide en rebelse optreden wel nooit in de smaak van de critici zal vallen. Cynisch: ‘Nee, dan zullen er eerst enkele recensenten moeten overlijden.’ Slechte recensies hebben zijn werkdrift nooit vergald. ‘Op een gegeven moment bepaal je gewoon waar je het voor doet. En bij mij geldt één hoofdregel: ik schrijf niet voor de recensenten. Gelukkig heb je altijd van die Don Quichottes gehad die zich nergens een fuck van aantrekken en solitair, zonder enige erkenning bezig zijn met iets te prutsen in de kunst en daar toch heilig in kunnen geloven. Een enkele keer wordt er een ontdekt en hebben we van doen met een genie à la Van Gogh. Meestal niet. Je kunt daar geen peil op trekken. Voor mij geldt dat ik m’n eigen dingen maak. Ik schrijf de boeken die ik wil schrijven, probeer mijn projecten en plannen af te maken en zie wel waar ik uitkom. Het is aan een ander om daarover te oordelen.’

‘Uit zo’n discussie in Trouw blijkt weer eens dat voor een aantal recensenten poëzie pas poëzie is als

[p. 50]

het over landschappen of eerbiedwaardige thema’s gaat. Men ziet het liefst bundels die geïllustreerd zijn of geschreven aan de hand van schilderijen. Het heeft te maken met die bibliofiele cultuur van het voorzichtige die in het poëziewereldje overheerst. Dat is rustgevend.’ Van Duijnhoven noemt de Nederlandse recensenten ‘herauten van een bastion’: ‘Het is een bolwerk van professoren, studenten en recensenten met een eigen bijna exegetische studiecultuur en een uitgesproken voorkeur voor klassieke, strenge vormen. Zij bepalen de wetten van de poëzie, waar ik tegen in ga.’

Klipdrift.cover_shade

‘In dat eliteraire wereldje zal weinig veranderen. Het is opmerkelijk hoe juist jonge recensenten alles wat modern is verwerpen. Voor mij heeft het desastreuze gevolgen gehad dat ik ben besproken door jonge recensenten als Onno Blom en Michel Maas. Zij nemen de normen van de oudere garde klakkeloos over. Zo komen zij in een goed blaadje te staan. Bovendien geeft het een gevoel van macht om af te kunnen geven op alles wat nieuw en modern is. Dat vinden ze lekker. Een goed voorbeeld hiervan is een recensie van Maas over het tijdschrift Zoetermeer. Hij vond het maar niets: het blad zou vol staan met braaksel en seks. In een van de meer traditionele tijdschriften stond een gedicht “Ode aan een landweg”, dat natuurlijk wel in de smaak viel.’ Van Duijnhoven is duidelijk geïrriteerd daarover: ‘Die pastorale poëzietraditie is een ziekte. Des te groter de behoefte er eens een flinke gabberbeat doorheen te gooien.’

De jonge dichter lapt de heersende normen van het bastion aan zijn laars. ‘Van mij kan alles poëzie zijn. Waarom zou je geen poëzie kunnen schrijven over Bosnië, over gokhallen of over Ayrton Senna die terugkeert op aarde in de gedaante van een flipperautomaat?’ Bij herhaling pleit hij voor een grotere openheid in de literaire wereld. ‘De laatste jaren is een ontwikkeling van verdergaande profanisering aanwijsbaar. Steeds meer kunstenaars ontdekken het braakliggende terrein tussen dat kleine elitaire clubje en de massacultuur.’

Van Duijnhoven experimenteert met house en discjockeys en verwerkt dit in eigen performances waarmee hij zijn poëzie presenteert. ‘Het gaat mij daarbij niet om het propageren van housemuziek. Ik ben geïnteresseerd in house en het werk van d.j.’s, omdat zij werken met moderne elektronische apparatuur. Ik vond in de manier waarop zij omgingen met geluiden, samples en stemfragmenten raakpunten met mijn eigen werk. Door die samenwerking heeft mijn werk er een nieuwe dimensie bij gekregen. Ik kan mijn gedichten in een bepaalde context plaatsen, fragmenten door elkaar presenteren en klankexperimenten uitvoeren.’

Inmiddels heeft Van Duijnhoven zijn grenzen al weer verlegd. Hij maakt nu ook gebruik van beeldmateriaal. ‘V.j. Gabriël Kousbroek – oprichter van Eyegasm [een v.j.-collectief] – heeft mijn teksten in de computer gezet en mixt er beelden doorheen. Bij mijn optredens – die momenteel Van Duijnhovens belangrijkste inkomstenbron vormen – heb je mijn teksten, de muziek van d.j. Dano en de beelden van Kousbroek; het is een totaalspektakel.’

SvD in Amsterdam 1994, fotograaf Harry Cock

SvD in Amsterdam 1994, fotograaf Harry Cock

Van Duijnhoven vraagt zich af waarom dit soort dingen toch niet mogelijk is op de traditionele poëziefestivals. ‘Is het dan geen poëzie meer? Kunnen we alleen maar van poëzie spreken als het in een boekje staat? Waarom mag het toch niet anders gebracht worden? De combinatie poëzie en muziek is trouwens niets nieuws. Wat te denken van de troubadours, de minstrelen of de Franse chansonniers. Je zou eerder kunnen zeggen dat ik in een traditie sta. Zelf ben ik via de muziek met poëzie in aanraking gekomen.’ Van Duijnhoven vertelt hoe hij via de liederen van Leo Ferré de poëzie heeft ontdekt. ‘Door hem ben ik Rimbaud, Baudelaire, Verlaine en Aragon gaan lezen en ben ik me bewust geworden van poëzie. De invloed van die man is enorm geweest.’

In de Nederlandstalige literatuur voelt hij zich vooral verwant met het werk van Hugo Claus. Superlatieven schieten tekort: ‘Claus is iemand die ik mateloos bewonder. Het is een gigant. Niet alleen zijn poëzie, ook zijn proza is meesterlijk. De geruchten, zijn laatste roman, was weer subliem. Claus is zo’n auteur die niet – zoals veel andere schrijvers – één eigen stijl heeft. Hij is een acteur; iemand die bij ieder boek dat hij schrijft een masker opzet.’ Volgens Van Duijnhoven is maskerspel onlosmakelijk verbonden met literatuur. Hij doet er zelf ijverig aan mee. Zo publiceerde hij gedichten onder de naam Remi Overman, een personage uit een van Van Duijnhovens verhalen. Hij verantwoordt die mystificatie als volgt: ‘Door te schrijven kan ik meerdere levens leiden. In Overman zit veel van mijzelf, maar ik heb het vermengd met andere levensverhalen. Het is een samenstelling. Overman is trouwens wel een geval apart. Hij ligt me zeer na aan het hart en ik hoop ooit de tijd te kunnen nemen om dat personage verder uit te werken. In welke vorm valt nog maar te bezien.’

[p. 51]

Wie het nog betrekkelijk kleine oeuvre van Van Duijnhoven overziet, zal direct opmerken dat hij net als zijn Vlaamse voorbeeld bij elk werk een andere stijl hanteert. ‘Mijn stijl verschilt per boek. Daarom zijn ze voor de recensenten ook zo moeilijk te labelen.’ De vrij experimentele en gedurfde houseroman Dichters dansen niet en de rebellerende en schreeuwerige lyriek uit Copycat lijken in niets op de meer rustige, traditionele en klassieke gedichten uit Het paleis van de slaap (1993) – Van Duijnhovens eerste dichtbundel – en de sobere korte verhalen uit De overkant en het geluk (1995). ‘Er valt in mijn werk inderdaad een soort van tweedeling te zien. Twee soorten van literatuur die deel van mij uitmaken. Het aardige is dat ik op mijn zeventiende in eigen beheer een boekje heb uitgegeven, Cascade, waarin die verschillende stijlen al aan te wijzen zijn. In dat boekje stond poëzie die de wereld ingeschreeuwd werd, maar het bevatte ook korte verhalen, een novelle, een toneeltekst en essayerende artikelen. Die novelle heette De overkant en het geluk en was de eerste aanzet tot wat later een verhalenbundel is geworden. Het is een melancholisch relaas over liefde, religie, dood en vriendschap. Ook dat is een deel van mij net als die rebellerende, niet-lyrische poëziestijl. Het paleis van de slaap is net als De overkant en het geluk een voorbeeld van de wat klassiekere literaire stijl. Terwijl Copycat en Dichters dansen niet een andere kant van mij laten zien.’

De vorm in Het paleis van de slaap mag van zijn andere werk verschillen, het onderwerp van de gedichten, de slaap, is nauw verwant met die uit Dichters dansen niet en Copycat. Van Duijnhoven werkt vanuit een aantal fascinaties. Zouden we de slaap immers niet net als oorlog, geweld en de hedonistische danscultuur kunnen beschouwen als een soort van roes, als een mogelijkheid om tijdelijk een punt te zetten achter ons aardse bestaan? ‘Ik ben altijd gefascineerd geweest door de slaap en heb me verdiept in de verschillende facetten van slaap; als metafoor, als domein, maar ook vanuit medisch oogpunt. Slaap is een dubbelleven, dat we allemaal leiden. Het is iets waar je geen invloed op kunt uitoefenen. Je moet je eraan overgeven, hoezeer je er soms ook aan zou willen ontkomen. Maar slaap is ook een metafoor voor dingen die sluimeren, of dat nu de ouderdom is, die langzaam binnensluipt of een ziekte.’ De titel van de bundel heeft hij ontleend aan de paleizen van de Ethiopische keizer Haile Selassie, in wiens leven Van Duijnhoven zich verdiept heeft. Deze keizer had twaalf paleizen waar permanent personeel aanwezig moest zijn voor de eventuele komst van het staatshoofd. ‘In sommige paleizen is hij nooit geweest. Dit waren dan ook letterlijk paleizen van slaap.’

sprooksprekers.eindhalte fantoomstad

Van Duijnhoven is een veelzijdig kunstenaar die zich op verschillende gebieden heeft laten gelden. Hij verrichtte journalistiek werk voor De groene Amsterdammer, de Volkskrant, De morgen en NRC Handelsblad, was betrokken bij de oprichting van de Kunstgroep Lage Landen en het tijdboek MillenniuM, schreef twee dichtbundels, een kleine biografie, een novelle en een prozaboek. In maart is bovendien de cd Eindhalte Fantoomstad verschenen, waarop teksten van zijn hand, maar ook van Olaf Zwetsloot en Def P. van de Osdorp Posse te vinden zijn. Dit samenwerkingsverband reikt verder dan het maken van deze cd; samen met d.j. Dano en v.j. Gabriël Kousbroek verzorgen zij performances onder de naam ‘De sprooksprekers’. Ook voor de komende jaren heeft Van Duijnhoven al plannen. In Gent werkt hij momenteel aan zijn nieuwe prozaboek, dat als werktitel Boulevard Oktoberrevolutie heeft gekregen. Hij licht een tipje van de sluier op: ‘Het wordt weer iets geheel nieuws; een personale roman. Ik kruip onder meer in de hoofden van gekken die steeds verder wegzakken in het moeras van redeloosheid dat oorlog heet. Ook wordt het een relaas over hoe verschillende generaties met oorlog omgaan.’ En ook het volgende nummer van MillenniuM is op komst. Nadat uitgeverij Prometheus zich had teruggetrokken leek het erop dat het tijdschrift het einde van het millennium niet zou halen. Inmiddels heeft echter De Bezige Bij steun toegezegd. ‘Ook de projecten van Kunstgroep Lage Landen gaan gewoon door. We bewandelen allerlei artistieke wegen: muziek, theater, exposities, videovoorstellingen en houseparty’s.’ Gevraagd naar zijn drijfveer: ‘Ik ben iemand, die denkt dat het zal helpen als je ergens een vitale impuls aan toedient.’

 

©  [tijdschrift] Vooys

MillenniuM – Tijdboek van de Kunstgroep Lage Landen (1993 – 2000)

‘Please don’t let me die in this century’

Een onderzoek naar de opkomst en ondergang van het literaire tijdschrift MillenniuM

door Miriam Rook en Suzan Schönbeck

 

De start

Serge van Duijnhoven werd in 1992 benaderd door Mai Spijkers van Prometheus, die via redacteur René Zwaap van De Groene Amsterdammer gehoord had over deze jonge literator. De contouren van het literaire tijdschrift MilleniuM begonnen zich destijds al bij de bijbehorende Kunstgroep af te tekenen, maar Spijkers wilde eerst een nulnummer geproduceerd zien, voor er besloten werd het tijdschrift op te nemen in het fonds. In juni 1993 verscheen het nulnummer en het eerste nummer bij Prometheus volgde nog datzelfde najaar.

Het literaire tijdschrift MillenniuM ontstond als onderdeel van de Stichting Kunstgroep Lage Landen en werd (net als de groep) in 1993 opgericht door o.a. Serge van Duijnhoven en Joris Abeling. Deze kunstgroep bestond uit een groep vrienden met verschillende achtergronden; dichters, schrijvers, essayisten, theater- en filmmakers, musici en beeldend kunstenaars. Het idee was dat zowel het tijdschrift als de groep in 2000 zouden worden opgeheven. Zelf noemden de oprichters MillenniuM een ‘tijdboek’, met de strijdkreet ‘please don’t let me die in this century’. De kunstgroep wilde ‘een soort van fin de millénnium-beweging zijn’, aldus Dietsche Warande en Belfort in 1993.[1] MillenniuM berichtte hierover in het nulnummer: ‘Liever kop en staart aan onze beweging dan een opportunistisch voortkabbelen op de tijd.’[2]

Het tijdschrift werd door de Kunstgroep geprofileerd als een manier om tegen bestaande regels aan te schoppen, te experimenteren (qua inhoud, maar ook qua vorm) en te prikkelen. Naar eigen zeggen om ‘op een kruispunt te staan van reflectie en creatie, van politiek en cultuur, van denken en schrijven’. Tevens wilde de Kunstgroep in de jaren negentig de balans opmaken van enkele vraagstukken die ze kenmerkend achtten voor die tijd, zoals de multiculturele samenleving, de overblijfselen van religie en mystiek, en ‘het gefragmentariseerde karakter van onze moderne maatschappij’.[3]

Het tijdschrift is nooit exclusief een literair tijdschrift geweest. Ook al kwamen nieuwe schrijvers aan bod en voerden proza en poëzie de boventoon, de focus lag ook op andere kunst- en cultuurvormen en politieke of sociaal-maatschappelijke onderwerpen. Naast de tekstuele bijdragen bevatten alle nummers ook veel kunstaanvullingen, zoals foto’s, tekeningen of andere soorten illustraties. MillenniuM verscheen in een oplage van 1000 exemplaren en de verkoop geschiedde in eerste instantie via de uitgeverijen Prometheus en later De Bezige Bij, maar ook via de betere boekhandels en platenzaken. Het tijdschrift had ongeveer vierhonderd vaste abonnees en alle delen zijn in de loop van de tijd uitverkocht.[4]

Subzero

Eind 1995 kwam er tijdelijk een einde aan het tijdschrift MillenniuM. Prometheus zag wegens teleurstellende verkoopcijfers geen heil meer in het bestaan van het tijdschrift. De verantwoordelijkheid voor de stop wordt door de Mai Spijkers bij de redactie van de Kunstgroep gelegd: ‘Ik vind het jammer dat ze niet voldoende “Ausdauer“ gehad hebben om het MillenniuM vol te maken’. Over geld spreekt hij niet.[5] Van Duijnhoven geeft op andere manier duiding aan de stop:

De werkelijke reden is zeer diffuus en deels eigenlijk geheim. Het heeft te maken met een (mislukte) couppoging in de zomer van 1995 van Rogi Wieg – die de vriend was geworden van ons redactielid Maria Barnas. Het heeft te maken met het feit dat we te veel plek innamen op de burelen van uitgeverij Prometheus, waar we tot ongenoegen van Mai ook op onvoorziene tijden vergaderden en redactiewerk verrichtten om deadlines te halen. Het heeft te maken met – inderdaad – nieuwe werkverplichtingen van redactieleden die steeds moeilijker met het redactiewerk te combineren waren.[6]

Er komt nog een laatste exemplaar uit van MillenniuM, nummer 7. In het colofon schrijft de redactie: ‘Voorlopig is dit nummer het laatste dat regulier verschijnt. […] Hoewel de mars naar de nullen nog niet is voltooid, heeft MillenniuM alvast besloten subzero te gaan.’[7] Subzero is tevens de titel van het openingsstuk van redacteur Sjoera Nas, die een vinnig relaas over computers en vernieuwde televisie en de zap-cultuur houdt (en dat terwijl in nummer 5 de zap-cultuur nog extra werd belicht):

Het is die narcotische terreur van het visuele waartegen MillenniuM vanaf het nulnummer wapens heeft uitgereikt, met essays, theaterteksten, met partituren van nieuwe muziek, met verhalen, gedichten en bespiegelingen over de verraderlijke tijdgeest.[8]

Ze besluit haar stuk met de woorden: ‘U hoort nog van ons’.

Doorstart

Een eerste poging tot een doorstart volgde in 1996 door te fuseren met het grafisch ontwerpers tijdschrift A1. Samen vormden de bladen A/1 + MillenniuM ‘Should I Stay, Should I Go?’, onderdeel van een project over reizende caravans. Een jaar na het A1-avontuur vond de Kunstgroep steun bij De Bezige Bij, omdat directeur Albert Voster, die volgens Hanneke Wijgh van Trouw een zwak had voor literaire tijdschriften,  interesse toonde in MillenniuM.[9]

Van Duijnhoven was met het nummer ‘Should I Stay Or Should I Go’ naar De Bezige Bij gestapt en de door De Designpolitie ontworpen uitgave (de mooiste, volgens Van Duijnhoven) viel in de smaak. Volgens redactrice Suzanne Holtzer zou een nieuw literair tijdschrift tot nieuwe debutanten voor De Bezige Bij kunnen leiden.[10] Holtzer vond de stijl van MillenniuM (hoewel niet altijd even literair) spannend en vol potentie. Van directeur Voster ontving de redactie zelfs de sleutel van de uitgeverij, als een symbolisch begin van de relatie. Van Duijnhoven is nog altijd vol lof over de uitgeverij: ‘De samenwerking is tot het einde subliem gebleven.’[11]

Deze slideshow vereist JavaScript.

MillenniuM begon haar looptijd bij De Bezige Bij met een dubbelnummer over de thema’s ‘gezelligheid’ en ‘hardcore’. Wederom zocht het bladde grenzen op van deze extremen. De vormgeving was psychotisch, al doet de kop ‘Het gezelligste blad van Nederland en België’ de lezer waarschijnlijk grinniken. De toon van het thema ‘gezelligheid’ was melig, waarna het thema ‘hardcore’ erg ruw overkwam. Recensent Onno Blom van Trouw wist dan ook niet precies wat hij er van moest denken:

Het is een mix van nodeloos geweld, loos engagement inhoudsloze ruige taal. Serge van Duijnhoven roept daarop hard: “Hardcore leeft, en wij leven dankzij hardcore! Het kan ons niet hard, niet écht genoeg zijn.[12]

Reset: alles weer op nul

Kort na het verschijnen van dit nummer brak er een moeilijke tijd aan voor de Kunstgroep. Redactielid Joris Abeling, vanaf het allereerste begin onderdeel van de groep en het tijdschrift, en tevens de beste vriend van Serge van Duijnhoven, kwam 16 februari 1998 tijdens een vakantie in Hongarije op 26-jarige leeftijd om het leven bij een verkeersongeluk. Van Duijnhoven raakte daarbij zwaargewond. Hij beschrijft het ongeluk in zijn boek Wij noemen het rozen:

Joris stierf naast me in mijn Honda, zijn knie tegen de mijne, met op schoot een klassiek boek over voetbalvandalen, Among the thugs van Bill Buford. Hij las er uit voor toen het lot zijn smerige valstrik bereidde, in de buurt van dat onmogelijke kleine, vervloekte plaatsje Nemeskeresztur, waar een dronken onverlaat op een slechte maandag de fout maakte linksaf te slaan, een landweggetje op, zonder daarbij diens richtingaanwijzer te gebruiken.[13]

Het ongeluk had veel impact op Van Duijnhoven en de redactie. Een groot deel van de lol en energie, die nodig was bij het maken van het tijdschrift, verdween. Er verschenen nog drie nummers, waarbij het literaire deel steeds minder enthousiast ontvangen werd, terwijl men over de vormgeving van De Designpolitie wel steeds enthousiast bleef. Nummer 15, RESET – Alles weer op nul, werd het nummer wat alles besloot. Op Oudejaarsdag 1999 trok de Kunstgroep de stekker uit zowel de groep als het tijdschrift:

De nullen van 2000 zullen, zoals destijds beloofd, daadwerkelijk door de redactie tot strop aaneen worden geknoopt. MillenniuM zal de boeken sluiten met een heuse MillenniuMbug. Het zal zichzelf deleten op de seconde dat het jaar 2000 aanbreekt, te middernacht in het S.M.A.K. van Jan Hoet, te Gent. En daarna? Basta cosi. RESET; alles weer op nul.[14]

Volgens Van Duijnhoven was de reset ook op persoonlijk vlak nodig: ‘We waren op. Missie was volbracht. […] We hebben gegeven wat we konden. Alles weer op nul, gold ook voor ons persoonlijk.’[15]

Het beëindigen van de groep ging gepaard met de tentoonstelling Doel zonder Oorzaak en Reset, een dichtersavond en videonacht in de Melkweg op vrijdag 10 december 1999. Nummer 15 van MillenniuM gold tevens als tentoonstellingscatalogus. Volgens Peter Swanborn van De Volkskrant een nogal roemloos einde van een wild tijdschrift:

Het tijdschrift MillenniuM is niet meer. Met een tentoonstelling van maatschappijkritische kunst, een slecht georganiseerde literaire avond en een nogal saaie, laatste editie van het tijdschrift nam vrijdagavond een van de meest opvallende kunstenaarsinitiatieven van het afgelopen decennium op niet bepaald waardige wijze afscheid. [….] Gevolg was wel dat het aantal schrijvers en dichters dat voor een laatste keer het MillenniuM-podium betrad, ruimschoots het aantal bezoekers evenaarde. Geen mens wilde blijkbaar weten dat een wild en opzienbarend tijdschrift braaf en gemiddeld kan eindigen.[16]

Rob van Erkelens van De Groene Amsterdammer was iets complimenteuzer in zijn oordeel:

MillenniuM had een serieuze toon. Het was geëngageerd. Wie herinnert zich niet een artikel over Wim Kok en de WAO? Of een diepgaand onderzoek naar de slaapgewoonten van jongeren? Wat raar leek, bleek niet zo raar als je de losse draden volgde die MillenniuM in veelvoud leek te laten slingeren. Elk draadje in het web leidde naar de twee oprichters en redacteuren: Abeling en Van Duijnhoven. Het kwam allemaal uit hun hoofd. Ze sloten vriendschappen met kunstenaars in binnen- en buitenland en gingen onverstoorbaar verder met blaadjes maken.[17]

De Kunstgroep heeft woord gehouden. Hierdoor schuift MilleniuM helaas aan in het steeds langer wordende rijtje ‘gestorven’ literaire tijdschriften.


[1] Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138. Uitgeverij Peeters: Leuven, 1993. Pp. 666-667.

[2] MillenniuM, nr. 0, p. 8.

[3] Ibid., p. 9.

[4] E-mailconversatie met Serge van Duijnhoven, 03-07-2012

[5] Kunstredactie, ‘Jonge kunstenaars gaan nu subzero’, Trouw, 16 november 1995.

[6] E-mailconversatie met Serge van Duijnhoven, 03-07-2012

[7] MillenniuM, nr. 7. Prometheus: Amsterdam, 1995. P. 90 (bladzijdenummers lopen af).

[8] Ibid., p. 85.

[9] Hanneke Wijgh, ‘Miljoenenverlies bij De Bezige Bij gaat schuil achter rookgordijn’, Trouw, 22 mei 1996.

[10] Onno Blom, ‘De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften’, Trouw, 11 juli 1997.

[11] E-mailconversatie met Serge van Duijnhoven, 03-07-2012

[12] Onno Blom, ‘De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften’, Trouw, 11 juli 1997.

[13] Serge van Duijnhoven. Wij noemen het rozen. Podium: Amsterdam, 1999.

[14] MillenniuM, nr. 15, jaargang 6. De Bezige Bij: Amsterdam, 1999. P. 89.

[15] E-mailconversatie met Serge van Duijnhoven, 03-07-2012

[16] Peter Swanborn, ‘Wild tijdschrift sterft zachte dood’, De Volkskrant, 13 december 1999.

[17] Rob van Erkelens, ‘IM MillenniuM (1993-1999/2000)’, De Groene Amsterdammer, 5 januari 2000.

Krantenarchief TROUW

26 juni 1993

JOLAN DOUWES

Jonge Kunstgroep diepzinnig en speels naar het jaar 2000 ‘Wat zullen we meenemen naar de volgende eeuw?’

Jonge Kunstgroep diepzinnig en speels naar het jaar 2000 ‘Wat zullen we meenemen naar de volgende eeuw?’

Kunstgroep Lage Landen, Postbus 10293, 1001 EG Amsterdam. Lidmaatschap: honderd gulden.

Trots laat initiatiefnemer Serge van Duijnhoven (22) de rij hotelkamers zien waar zijn groep zich binnenkort gaan installeren. De ruimtes verkeren nu nog in deplorabele staat. Het bloemetjesbehang is gescheurd, de wastafels liggen op de grond en de kamernummers hangen scheef. Maar de kunstenaars zijn blij dat zij er in mogen tot het pand over een paar jaar tegen de vlakte gaat.

In de bar van het hotel maakt Van Duijnhoven afspraken met een paar beeldende kunstenaars over hun tournee door Nederland en Belgie. Na hun eerste presentatie in de Amsterdamse societeit De Kring (gisteravond) trekken zij van Groningen naar Gent om bekendheid te geven aan hun bestaan.

De Kunstgroep Lage Landen is opgericht naar het voorbeeld van de Franse ‘cenacles’ uit de vorige eeuw. Deze jonge kunstenaarsgroepen probeerden na de revolutie en het strakke regime van Napoleon een nieuwe koers uit te stippelen.

Zoiets wil het Nederlands/Belgische gezelschap ook, ‘op creatieve wijze, speels en tegelijkertijd diepzinnig’ (citaat uit de folder).

De 53 vrienden hebben een dichterscollectief, theatergroep, filmgroep, muziekensemble en beeldende kunstgroep gevormd die regelmatig samen projecten gaan opzetten. Zo staan er al een expositie met foto’s, tekeningen en poezie op stapel en een Vlaams-Nederlandse film- en theatervoorstelling over keizer Haile Selassi.

Ook in het tijdschrift MillenniuM, dat gisteren voor het eerst werd gepresenteerd, worden de genres vermengd. Bij een artikel over muziek kunnen pagina’s vol notenbalken staan en toneelteksten bij een stuk over theater. Met die ‘verfrissende veelzijdigheid’ wil het tijdschrift reageren op het hokjesdenken in de kunstwereld.

Serge van Duijnhoven erkent dat MillenniuM een beladen titel is. De term staat niet alleen voor een tijdperk van duizend jaar, maar ook voor het duizendjarig Godsrijk, zoals is aangekondigd in de Openbaringen van Johannes.

“Wees maar niet bang dat wij een fin de siecle-gevoel gaan aanpraten. Wij geloven niet in een eindtijd die op handen zou zijn. En van heilsverwachtingen moeten we al helemaal niets hebben. Maar we vinden het wel belangrijk om ons te herorienteren op de afgelopen periode. We willen onderzoeken wat genoeg waarde heeft om mee te nemen naar de volgende eeuw.”

Van Duijnhoven weet zeker dat twintigers en dertigers daar andere ideeen over hebben dan de oudere generatie. Het einde van zijn puberteit viel bijvoorbeeld samen met het einde van de Koude Oorlog. De dictaturen stortten in en de ideologieen werden farces. Maar hij had daar toch nooit in geloofd, dus hoefde hij ook niet teleurgesteld te raken.

“De oudere generatie reduceerde mensen vaak tot politieke wezens: wie dacht goed en wie dacht fout tijdens de Koude Oorlog. Die mensen zijn na de val van de Berlijnse Muur in de war geraakt. Ze weet niet meer hoe ze alle gebeurtenissen in de wereld moet verklaren. Wij houden het liever overzichtelijk door vooral naar onze directe leefomgeving te kijken. In zekere zin zijn wij ook idealistisch. Alleen wijkt ons engagement af van het politieke engagement in de jaren zestig en zeventig en gaat het dwars in tegen het cynisme van de jaren tachtig.”

De Kunstgroep Lage Landen bestaat volgens de initiatiefnemer uit optimistische twintigers en dertigers die zin hebben in de toekomst. Met het individualisme dat zo kenmerkend was voor de jaren tachtig hebben ze niet veel op. Zij zoeken juist elkaars gezelschap.

Elk jaar willen zij met een thema werken dat zij vinden passen bij deze tijd.

Bovenaan de lijst mogelijkheden staat afval, gevolgd door bloed. Van Duijnhoven legt uit dat daarvoor is gekozen, omdat het associaties oproept met AIDS. En dat wijst weer op een gebrek aan weerstand, wat typerend kan zijn voor het einde van deze eeuw. De beeldende kunstenaarsgroep heeft al een bizar plan om een schilderij te maken van bloed dat met het HIVvirus is besmet.

De club heeft nu al een recalcitrant lid: 22-jarige Martijn Snoodijk. Creatief wil hij graag zijn, maar diepzinnigheid is aan hem niet besteed. Met een vies gezicht luistert hij naar de intellectuele oprichter van het gezelschap. “Ik maak alleen maar stomme verhaaltjes over beren, dinosaurussen en apen”, zegt hij desgevraagd.

Met een zwaai gooit de kunstenaar een geel-zwart boekje op tafel. Op het titelblad staat een beer met een grijns van kaak tot kaak. Hij leunt op de klassiekers van de wereldliteratuur ‘Oorlog en vrede’, ‘Schuld en boete’ en ‘Odyssee’. Uitleg volgt op pagina 1: birza de beer waardeert het zeer wanneer je niet merkt dat zijn brein niet meer werkt In een donker zijkamertje van hotel Winston laat groepslid Peter van Es (31) een schilderij zien dat hij heeft gemaakt van waterglas. Het heeft nu nog felle kleuren, maar over zeven jaar zal er niets meer van over zijn. Van Es zal er niet om treuren. “Volgens anderen maak ik apocalyptische verdwijnkunst. Met die benaming ben ik niet zo gelukkig, want ik ben geen goochelaar. Maar mijn werk is wel een weerspiegeling van deze snelle tijd: het verandert, lost op, vervaagt en verdwijnt. Daarom past het ook zo goed bij onze groep die maar zeven jaar zal bestaan.”

Rond het magische jaar 2000 gaat de Nederlandse cenacle weer uiteen. Serge van Duijnhoven is daar stellig over. “We moeten voorkomen dat we voortkabbelen op het succes dat we dan misschien hebben. Als de kracht eruit is, vallen we in herhaling. Nu heeft onze groep kop en staart. We weten dat we over zeven jaar klaar moeten zijn voor de 21ste eeuw.”

Fin de siecles gaan voorbij en jonge generaties worden ouder. Alleen al om die reden krijgt de Kunstgroep Lage Landen niet het eeuwige leven. Van Duijnhoven: “Misschien is onze opheffing wel onze meest radicale daad. ”

© Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.

MilleniuM

1ste jaargang, nr. 0, zomer 1993

http://www.dbnl.org/tekst/_die004199301_01/_die004199301_01_0097.htm

recensie in: Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138 (1993), p666/7

Ook jong maar met veel minder (misschien wel te weinig) idiotie, is het tijdschrift MilleniuM van de ‘Kunstgroep Lage Landen’. De ‘Kunstgroep’ is een Vlaams/Nederlands conglomeraat van kunstenaars en schrijvers. Het wil een soort van fin de millénium-beweging zijn, die probeert ‘op een kruispunt te staan van reflectie en creatie, van politiek en cultuur, van denken en schrijven’. De leden beogen een vermenging van genres – vandaar hun ‘multidisciplinair’ karakter.

De groep zal zich ontbinden in het midden van het jaar 2000. Zo jong en al ten dode opgeschreven; toch is de strijdkreet: ‘Please don’t let me die in this century’. Ironisch genoeg is deze slogan afkomstig van ‘de toiletdeur van Hotelbar Winston, Warmoesstraat, Amsterdam’. Maar toch is het een positieve benadering van het fin de siècle, niet decadent, zoals sommigen misschien verwachten. Er is een duidelijke geëngageerdheid aanwezig, heel expliciet bijvoorbeeld in een artikel over ‘Zure melk van heilige koeien’, dat zich afzet tegen het overdreven gebruik van de auto. Een gelijkaardige bewogenheid zit er in het essay over ‘Postmodern escapisme’ van Louis Hoeks. Hoeks beoogt geen terugkeer naar de eeuwige waarheden van christendom of marxisme, maar wil anderzijds wel weg van het al te individualistische postmodernisme. ‘Terwijl de postmodernen zo de nadruk leggen op het lokale, op de kleine verhalen en op een afwijzing van elke totaaltheorie, is er ondertussen een mondiaal groot verhaal dat zich gewoon verder voltrekt.’ Dit mondiale verhaal is

[p. 667]

de economische en ecologische realiteit, waar we iets moeten aan doen. Een ander vreemd verschijnsel (of wordt kunst weer helemaal sociaal bewogen?) is dat zowel fotografen (Peter van Es) als dichters (Serge van Duynhoven) hun werk toelichten. Dat is altijd even slikken, maar het resultaat valt nog mee. Als het aan MilleniuM ligt, is het postmoderne speelkwartier voorbij. Benieuwd wat de volgende aflevering brengt.

TIJDBOEK  MILLENNIUM

Intellectuele inhaalrace

Door Margot Engelen

artikel | Dinsdag 28-06-1994 | Sectie: Kunst | Pagina: 8 | Margot Engelen

MillenniuM 3, zomer 1994. Prometheus, 160 blz. 12,50

‘Nieuwe chaos’ is een omschrijving die wel eens wordt gebruikt voor het tijdperk na de val van de Muur. De wereld wordt er alleen maar onoverzichtelijker op nu vaste scheidslijnen als ideologie en afkomst, levensovertuiging en leeftijd vervagen. MillenniuM verwelkomt deze nieuwe smeltkroes-gedachte: Het feit dat een aantal oude zekerheden is gaan schuiven, beschouwen wij als een uitdaging om op zoek te gaan naar een nieuwe levenshouding, geënt op deze tijd. Het kwartaalboek MilleniuM van de Kunstgroep Lage Landen geeft zichzelf nog zes jaar de tijd om zo’n nieuwe levenshouding te vinden. In het jaar 2000 zullen groep en tijdschrift beide opgeheven worden.

Het blad wil ‘detonatief’ zijn, wat vermoedelijk zoiets betekent als heftig non-conformistisch; een combinatie van ontploffen en uit de toon vallen. Versnippering wordt synoniem gemaakt met veelzijdigheid; het minpunt van deze tijd omgezet in een pluspunt.

Met het stuk ‘Kunstenaar als duizendpoot’ bedoelt Joris Abeling echter geen artistieke veelzijdigheid, maar het keiharde gegeven dat sinds kort de bijstandsregeling voor kunstenaars aanzienlijk ongunstiger is geworden: als ze met hun kunst niet voldoende geld blijken te kunnen verdienen moeten ze elders solliciteren of zich laten omscholen. Het riante BKR-gevoel van de 35- tot 50-jarigen heeft bij de jongere generatie beeldend kunstenaars plaats gemaakt voor een pragmatischer, marktgerichter instelling. Abeling interviewde een paar jongeren over de nieuwe kunstmentaliteit. Eén of twee dagen in de week ernaast werken als kelner of als docent aan de Kunstacademie, gaat altijd ten koste van je concentratie en van de kwaliteit van je werk, zegt Harmen de Hoop, 33. Kunstenaarschap is een levenshouding, het ambtenaarschap niet, voegt Abeling daaraan toe. Creativiteit en commercie: het is voor velen nog altijd een verdachte combinatie. Balletdanseres Melanie van Ophem (23) vindt een strengere houding van de overheid en ondernemersgerichtheid voor een kunstenaar wel nuttig – Je mag niet aan de maatschappij blijven hangen. Abeling waarschuwt de ambtenaren dat al te gretig commercieel denken tot een verschraling van het artistieke klimaat zal leiden.

MilleniuM opent met een vreemd erotisch verhaal van de Franse schrijfster Lisa Bresner. Bij wijze van ‘intellectuele inhaalrace’ zijn veel schrijfsters van onder de dertig tegenwoordig bezig met proza over seksuele perversies, meent Bresner, wier roman De vrouwenboetseerder verscheen bij De Geus. Tijdens het schrijven ben ik een a-seksueel, een boven-seksueel wezen. Tijdens het schrijven ben ik alles, man en vrouw, jongen en meisje.

Serge van Duijnhoven, het bekendste lid van de Kunstgroep Lage Landen, publiceert in dit nummer alvast een fors fragment uit zijn debuutroman De fatale limiet. Het gaat over een groepje vrienden dat uiteenvalt. Ik vroeg me af of er een overeenkomst bestond in de wijze waarop groepjes zich vormen en ontbinden, en de wijze waarop moleculen steeds wisselende verbindingen met elkaar aangaan. Zoals atomen trillen en bewegen, zelfs in vast verband, zo bewegen de mensen, hoe dicht ze zich ook op elkaar bevinden. Het stuk ‘Zodiak’ krijgt, ondanks zijn lengte (30 blz), geen handen en voeten. We zullen moeten wachten wat de hele roman te bieden heeft.

Arjen Mulder legt in ‘Virtueel schrijven’ uit hoe het electronische, digitale boek eruit ziet. Schrijven wordt interactief lezen, communicerende computers vormen een tekstgemeenschap. Elders in MilleniuM staat een oproep aan kunstenaars van velerlei aard om een digitale MilleniuM-stad te helpen opbouwen, onder het motto ‘No more masterplans, no more locating in a fixed place, but a new heterotopia’.

Plannen te over, bij MillenniuM.

KOUDE-OORLOG RIDDER J.L. HELDRING VAN PAARD GESTOTEN?

Ten burele van NRC Handelsblad is het nog steeds onrustig. Sinds het jonge koene Amsterdamse publicistenduo Serge van Duijnhoven/ Joris Abeling, gangmakers van het tijdschrift Millennium en de Kunstgroep Lage Landen, eerder deze maand met een hardhandig ingezonden stuk een dringende oproep deden aan de grijze nestor van de courant, J. L. Heldring, om met zijn column te stoppen, is het geweeklaag over de nieuwe op handen zijnde barbarij niet van de lucht.
Van Duijnhoven en Abeling schreven hun stuk uit woede over een recente zegetocht van Heldring bij de Amsterdamse studentenvereniging Asva, waar hij als de grote overwinnaar van de Koude Oorlog werd gefeteerd. Het moet maar eens uit zijn met de Heldring-cultus, zo meent het tweetal. Sinds Serajevo heeft de methode-Heldring, die neerkomt op een eindeloze bijltjesdag voor communistische fellow travellers, haar zin verloren. De schrijver in kwestie moet van zijn ‘knokige ros op het verlaten strijdtoneel van de Koude Oorlog’ worden getakeld: ‘De vertoning heeft lang genoeg geduurd.’
Er was een tijd dat dit soort polemische grootvadermoorden aan de orde van de dag waren. In de jaren zestig bijvoorbeeld. Maar in de op harmonie en orde gestelde jaren negentig heeft een dergelijke aanslag weer een ouderwets opzwepend effect.
Ter eliminatie van het gigantische generatieconflict dat hij met het stuk van de Nieuwe Hunnen Abeling en Van Duijnhoven zag opdoemen, wijdde Heldrings collega-columnist H. J. A. Hofland er reeds twee uiterst zorgelijk getoonzette beschouwingen aan. Van alle kanten regent het woedende reacties op de vreselijke schanddaad van het Millennium-duo. Het is altijd wat bitter-vermakelijk te zien hoe gewezen rebellen op oudere leeftijd beginnen te kermen zodra de bel voor hun einde gaat luiden. De gigantische pijnkreet die weerklinkt na deze ene speldeprik heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat er nog steeds muziek zit in het generatieconflict. Wie volgt? (rene zwaap)

© Rene Zwaap Heldring, J.l.; Holman, Theodor / De Groene Amsterdammer 01-06-1994

Heeft de jeugd nog de toekomst?

Door J.L. Heldring

artikel | Vrijdag 13-05-1994 | Sectie: Overig | Pagina: 7

“Jongens waren we – maar aardige jongens.” Gaat deze bekende openingszin van Nescio’s Titaantjes op voor Joris Abeling en Serge van Duijnhoven? Jongens zijn ze vrijwel zeker, maar aardige jongens? In hun artikel in de krant van 10 mei hebben ze mij een consilium abeundi gegeven (die uitdrukking hoef ik toch zeker niet te vertalen voor jongens die zich aankondigen als redacteur van het tijdboek MillenniuM – wat dat ook moge zijn?).

Waarom deze raad om te vertrekken; in mijn geval: op te houden met schrijven? Omdat ik een oordeel over de generatie van de jaren zestig had gegeven dat niet veel blijkt af te wijken van wat de historicus Hans Righart er in het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift (april 1994) over gaf: “Een generatie zonder echte kopzorgen, materieel verwend, in vrijheid opgegroeid en geschoold, levend in een betrekkelijk stabiele internationale orde. Men kon zich de weelde veroorloven de totstandkoming van het aards paradijs op de agenda te zetten.”

Maar ik heb nieuws voor Joris en Serge. Goed en slecht nieuws. Eerst het goede: ik heb er de langste tijd als stukjesschrijver op zitten. Nu het slechte: ze hebben, wat mij betreft althans, het ogenblik van mijn heengaan met hun artikel uitgesteld. Ze kunnen toch niet van mij verwachten dat ik de indruk achterlaat dat hun artikel de aanleiding van mijn vertrek is?

Ondertussen is het niet erg duidelijk of ze mij het recht ontzeggen te schrijven omdat ze het met mij oneens zijn dan wel omdat ze vinden dat ik te oud ben. Is het eerste het geval, dan pleit dat niet erg voor hun democratische gezindheid. Van het aan Voltaire toegeschreven woord: “Ik ben het niet eens met wat u zegt, maar zal tot mijn dood uw recht het te zeggen verdedigen” hebben ze waarschijnlijk nooit gehoord.

Vinden ze echter dat op ouderen het consigne ‘bek houden’ past, dan zullen ze het ook wel verkeerd vinden dat de 75-jarige Nelson Mandela president van Zuid-Afrika is geworden. In elk geval negeren ze een demografische ontwikkeling: een verschuiving van jong naar oud, die zich ook gemanifesteerd heeft in de verkiezingsuitslag van 3 mei: zeven zetels winst voor de ouderenpartijen en een zetel verlies voor GroenLinks, dat zich als jongerenpartij afficheert. Willen Joris en Serge die ontwikkeling keren, dan moeten ze gauw kindertjes op de wereld zetten.

Dat verlies van GroenLinks is overigens – en daarmee stap ik af van Joris en Serge – de enige echte verrassing van de verkiezingen. Het verlies van CDA en PvdA was verwacht, maar op grond van de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 2 maart had de winst van GroenLinks, twee maanden later, op z’n minst vier zetels moeten zijn. Hoe dit verlies te verklaren? Heeft de jeugd de toekomst niet meer?

Natuurlijk zoekt GroenLinks de verklaring niet in de eerste plaats in eigen boezem. “Voor 80 procent heeft het niet aan ons gelegen”, zegt Maarten van Poelgeest, die campagneleider was in de Volkskrant van 10 mei. Het lag aan de andere, grotere partijen, waartussen GroenLinks vermalen werd. Ja, dat haal je de koekoek: de groteren zijn sterker. Had GroenLinks dat niet eerder kunnen bedenken?

Volgens mij heeft deze keer niet de boodschap, maar de boodschapper schuld, GroenLinks is onze milieupartij, en milieu is een ernstige zaak, een kwestie van leven of dood. En wat doet GroenLinks? Het voert een ludieke campagne: lijsttrekkers op rolschaatsen, lijsttrekkers die met elkaar boksen en, als klap op de vuurpijl, een house party waar horen en zien je vergaat en drugs vrij verhandeld worden. Dan neemt toch niemand de boodschapper meer au sérieux?

In elk geval moeten er velen zijn geweest die best sympathie voor de boodschap van GroenLinks hadden, maar bij het zien van deze capriolen gedacht hebben: daar hoor ik niet bij; of erger: die sluiten mij uit. GroenLinks heeft kennelijk niet begrepen dat je een conservatiever geworden samenleving niet op je hand krijgt door een reprise van de jaren zestig.

Nogmaals: het gaat niet om de boodschap, die nog niet zo gek was, maar om de manier waarop zij gebracht werd. We weten wel: je mag niet op uiterlijkheden afgaan, maar wanneer verkiezingscampagnes zich grotendeels voor de televisie afspelen, ja juist op de televisie gericht zijn, dan gaat dit gebod niet meer op. Dan gaat het juist voornamelijk om de uiterlijkheden.

Dan gaat het erom of de lijsttrekker een betrouwbare indruk maakt (of hij het ook is, is dan van minder belang); of de partij de indruk maakt een serieuze partij te zijn; of het optreden van de partij in niet al te grote tegenspraak is met de boodschap die zij wil brengen. Dat is het hele eiereten van propaganda, dat een partij, tenzij zij een sekte wil blijven of zich aan politieke incest overgeven, niet straffeloos kan veronachtzamen.

Maar het wordt nog altijd genegeerd. Al in de jaren zestig en zeventig dacht ik, wanneer ik al die demonstraties van langharigen tegen Vietnam of iets anders zag: hoeveel meer mensen, die in beginsel sympathie koesteren voor hun acties, zouden ze niet mee kunnen krijgen als ze zich een beetje netjes zouden kleden en kappen? Dan zouden die mensen (die de meerderheid uitmaken) zich gemakkelijker in hen kunnen herkennen.

Hetzelfde denk ik wanneer ik een zogenaamd antifascistische demonstratie overheerst zie – althans op de televisie, die vaak de werkelijkheid niet weergeeft – door punks met hanekammen. En wanneer stakers of arbeiders wier bedrijven met sluiting bedreigd worden, met gekke petjes op demonstreren, onderwijl lachend in de televisiecamera’s kijkend, zou dan de reactie van velen niet zijn: Nu, het water staat hun kennelijk nog niet tot aan de lippen?

Ik weet wel: zulke reacties zijn onrechtvaardig, zij doen geen recht aan de zaak waarom het gaat (of dat nu de oorlog in Vietnam, de kruisraketten, het fascisme dan wel dreigend ontslag is). Allemaal waar, maar die reacties worden uitgelokt, niet door de acties, maar door het beeld dat die acties geven.

Het is een oude waarheid. Al in de jaren zestig heeft de Canadese socioloog Marshall McLuhan gezegd: “The medium is the message.” Vreemd dat GroenLinks zo weinig bij de tijd was. En die tijd is – om prof. Righarts woorden, die op de jaren zestig slaan, om te draaien – er een van kopzorgen, materiële onzekerheid en internationale instabiliteit. Dan zijn de mensen – de geschiedenis heeft dat aangetoond – weinig geneigd tot riskante experimenten.

Archief NRC-H- 1994 \ Juli \ 29 \ Overig \ 7

Een nieuw idealisme

door J.L. Heldring

artikel | Vrijdag 29-07-1994 | Sectie: Overig | Pagina: 7

“Oh, that mine enemy would write a book.” Dit citaat, waarvan de bron mij onbekend is, gebruikt Marnix Gijsen als motto voor zijn boek Joachim van Babylon. Ik leg dit citaat zo uit: je kunt iemand alleen pakken op wat hij geschreven heeft; over algemeenheden is geen andere discussie mogelijk dan welles-nietes.

Het is daarom dat, toen Joris Abeling en Serge van Duijnhoven in de krant van 10 mei een lange filippica tegen mij afstaken, ik die vrijwel onbeantwoord heb gelaten. In een latere brief aan mij spraken zij hun spijt uit dat ik “een directe reactie op onze argumenten uit de weg” was gegaan, maar dat was het ‘m juist: hun artikel had geen argumenten bevat, alleen beweringen.

Hun voornaamste bewering was dat ik nog altijd de behoefte voelde de wereld te ordenen naar de maatstaven ‘goed’ of ‘fout’ en die vooral toe te passen op de generatie van de jaren ’60. Eerlijk gezegd, ben ik mij daarvan niet bewust. Ik dacht dat ik eerder intellectuele dan morele maatstaven hanteerde, maar over mijzelf kan ik niet oordelen, dus houd ik hier liever mijn mond.

In plaats van gehakketak over het verleden, benadrukken Abeling en Van Duijnhoven “de noodzaak vóóruit te kijken”. Die “is op dit moment vele malen groter dan het (achter)halen van het eigen gelijk”. Nu, dat is een stelling die, in haar algemeenheid, wel te onderschrijven valt. Ik kan mij voorstellen dat vooral de tegenwoordige studentengeneratie het debat van twintig à dertig jaar geleden – bijvoorbeeld over de Koude Oorlog – volstrekt irrelevant vindt.

Maar wat nu? “Teneinde een voorbeeld te geven van de optiek die wijzelf voorstaan” stuurden zij mij, met hun brief, een exemplaar van het door hen geredigeerde driemaandelijks tijdschrift MillenniuM (nummer 2, lente 1994). Het is pas in deze komkommertijd dat ik ertoe gekomen ben het te lezen. Laat ik mij bepalen tot de artikelen die Abeling en Van Duijnhoven zelf erin geschreven hebben.

Abeling constateert dat in zijn omgeving (de studentenwereld dus) de apathie toeneemt. Hij spreekt van een “enorme gelatenheid”. Deze gaat gepaard met “een typisch Nederlandse vorm van cynisme”, bepaald door “een ‘kat-uit-de- boom-kijken’-mentaliteit en door nivelleringsdrift”: alles wat boven het maaiveld uitsteekt wordt rigoureus weggemaaid (een opmerking die vroeger vooral in conservatieve kring gemaakt werd, maar daarom nog niet onjuist is).

Deze houding wordt vaak verward met tolerantie, maar die is doorgaans “een schild dat maakt dat we ons niets hoeven aan te trekken van wat onze medeburgers vinden, dat maakt dat we ons niet werkelijk betrokken of aangesproken hoeven te voelen”. Dit zijn allemaal opmerkingen die ik, voor zover ik er niet over kan oordelen – zo weet ik weinig van de tegenwoordige studentengeneratie -, interessant vind en anders wel kan beamen.

Kortom, “de grote idealen zijn in diskrediet gebracht”. Maar, zegt Abeling, “er zijn andere mogelijkheden. Juist doordat allerlei aardlagen aan het schuiven zijn geslagen in de huidige maatschappij, komt er ruimte vrij voor nieuwe ideeën en idealen”. De twee idealen die hij noemt, komen hierna enigszins als een anticlimax: een “waarachtig multiculturele samenleving” en een “vurig milieu-engagement” – hoezeer die misschien ook nodig zijn.

Maar “willen dit soort thema’s uitgroeien tot brandpunten van nieuw engagement”, dan moet er iets gebeuren. “Er is grote behoefte aan mensen who make waves.” Weer zo’n anticlimax. De redding verwachten van charismatische figuren is altijd een zwaktebod. Van harte eens ben ik het daarentegen met wat hij daarop schrijft:

“Een eerste stap in die richting zou de ontwikkeling van een debatcultuur zijn, een vorm van ideeënuitwisseling die in Nederland (helaas) beperkt blijft tot de studentencorpora. Wat dat betreft is de Angelsaksische wereld een voorbeeld. In de Verenigde Staten wordt het kinderen al vroeg geleerd hun standpunten en ervaringen voor een groter gehoor uiteen te zetten.

“Op high school kun je vakken als speech en debatteren in je pakket kiezen, waarin je leert een coherente argumentatie op te zetten en je uit te spreken voor of tegen een bepaalde kwestie. In Groot-Brittannië bestaan aan de grotere universiteiten debatverenigingen waar politici en journalisten op het scherp van de snede met studenten discussiëren over actuele kwesties. Dat is een manier om mensen een betoog te laten houden dat zowel verstandelijk als emotioneel onderbouwd is.”

Helemaal mee eens. Abeling had ook Frankrijk kunnen noemen, hoewel daar de methodiek meer intellectualistisch is en ook wel haar bezwaren heeft. Het volslagen gebrek aan methodiek in Nederland heeft als resultaat het gebrabbel dat we dagelijks op de televisie kunnen horen. Alleen al daardoor moeten onze politici het afleggen tegen hun buitenlandse collega’s.

Het artikel van Van Duijnhoven ademt eenzelfde geest. Ook hier ontbreekt de conservatieve noot niet: “De verzorgingsstaat berooft mensen van de verantwoordelijkheid voor eigen lot.” En een onrevolutionaire wijsheid spreekt uit deze woorden: “God in mijn verbeelding terughalen als die ene Heilige Geest kan ik niet meer (…), maar ik zie geen reden om mijn verleden, mijn katholieke opvoeding te verloochenen.” Hij zingt zelfs met plezier in een koor dat liturgische werken ten uitvoer brengt.

Ook hij heeft “drie kleine idealistische credo’s”: het is “zeer urgent opnieuw te formuleren wat mensen samenbindt”; dus “nieuwe collectieve doelstellingen, nieuwe gemeenschapsvormen” zijn nodig. Hier kan de kunst “bruggen slaan tussen bevolkingsgroepen die nu nog op verschillende planeten wonen”. Het tweede credo is dat van “een nieuw werkethos”, nodig omdat “langdurige werkloosheid een structureel gegeven is in de postindustriële, geautomatiseerde maatschappij”. Het is moeilijk het met die credo’s oneens te zijn, maar ze zijn nog te weinig uitgewerkt om stof voor discussie te leveren.

Dat is misschien anders met het derde, meer filosofische credo: in alle landen waar de monotheïstische godsdiensten hebben geheerst, “is men in de cultuur altijd uit blijven gaan van het ‘één’. (…) Door de acceleratie van de beelden waarmee we ons voeden, de hoeveelheid informatie die we krijgen te verwerken en de vergrote mobiliteit zijn we gedwongen (…) veelzijdiger te zijn”. In plaats van de “cultuur van het enkelvoudige” is “een cultuur van het veelzijdige” gekomen.

We helpen hem dit hopen, maar een gevolg van de hoeveelheid informatie die we krijgen en van de vergrote mobiliteit zou ook wel eens kunnen zijn dat de mensen juist gaan verlangen naar eenvoudige oplossingen, naar de “terribles simplificateurs” die Jacob Burckhardt voorzag en met wie we trouwens sindsdien kennis hebben gemaakt. Maar goed, dit is tenminste een stelling waarover te discussiëren valt.

Na dit gezegd te hebben, hoop ik dat het niet als een poging tot ridiculisering opgevat zal worden wanneer ik beweer dat de kop die boven het desbetreffende hoofdstukje staat: “Ex Unis Pluribus” onzin is. De schrijver heeft kennelijk het devies van de Verenigde Staten: E Pluribus Unum (uit velen één) willen omdraaien, maar het omgekeerde luidt: Ex Uno Plures (uit één velen, wat overeenkomt met zijn derde credo). Dit onnodige schoonheidsfoutje doet – ten onrechte – afbreuk aan de ernst van zijn betoog.

Snotneuzen

H.T. HABING, Oss

artikel | Donderdag 09-06-1994 | Sectie: Overig | Pagina: 8

“In NRC Handelsblad zijn Heldrings critici niet al te vaak aan het woord gekomen”, aldus André Spoor (oud-hoofdredacteur) in NRC Handelsblad van 19 mei. Directe aanleiding voor deze ontboezeming was een artikel van Joris Abeling en Serge van Duijnhoven in NRC Handelsblad van 10 mei, waarin zij zich zeer kritisch opstelden ten aanzien van J.L. Heldring, schrijver van de rubriek ‘Dezer Dagen’. Zeer kort samengevat richtte de kritiek zich op de wijze waarop Heldring zich bij voortduring afzet tegen de consequenties van het engagement van de jaren zestig.

Abeling en Van Duijnhoven maken deel uit van de stichting ‘Kunstgroep Lage Landen’. Deze stichting geeft het tijdschrift ‘MillenniuM’ uit. Persoonlijk heb ik zeer grote bewondering wat deze groep jonge mensen presteert. Ze hebben kans gezien een internationale groep jongeren bijeen te brengen, die op eigen wijze willen inspelen op de uitdagingen van hun generatie en hun tijd. Om dat organisatorisch en financieel overeind te houden moet een grote inspanning worden geleverd. Een ieder weet dat het uitgeven van een tijdschrift, zeker als je de continuïteit in acht wilt nemen, een zware belasting is. Jonge mensen, die dit aandurven en hopelijk ook tot een verantwoord einde kunnen brengen, geven je weer hoop voor de toekomst. Het zijn geen ‘ongeboren snotneuzen’ (André Spoor), neemt u dat maar aan.

Om te voorkomen dat de heren mij inmiddels ook ingedeeld hebben bij deze ‘snotneuzen’ kan ik u mededelen, dat ik al bijna 40 jaar een trouwe lezer van de NRC, later NRC Handelsblad, ben. Heb zelfs de Nationale Rotterdamse Courant kort gelezen (geen behoefte aan een discussie goed-fout hierover). Ik moet wel erkennen, dat de rubriek ‘Dezer Dagen’ vroeger door mij met grote aandacht werd gelezen, zelfs met veel waardering. Vele knipsels heb ik er nog van. Maar ik ben met de heren Abeling en Van Duijnhoven van mening dat thans te veel stokpaardjes worden bereden en dat wat meer nuancering gewenst zou zijn.

Heldring blijft ook dezer dagen vraagtekens zetten

Een individualist, anders dan anderen

Door HANS NIJENHUIS

Mr. Jérôme Louis Heldring is onlangs tachtig jaar geworden. Al bijna de helft van zijn leven schrijft hij op de opiniepagina van deze krant de rubriek Dezer Dagen. Profiel van een rijkeluiszoon en een dilettant die van computers niets moet hebben.

Elke morgen tegen zevenen fietst er in Den Haag een heer een parkeergarage aan de Parkstraat binnen. Hij oogt een beetje stram, maar dat is eigenlijk zijn hele leven al zo. Op de parlementaire redactie van NRC Handelsblad, waar hij op dit vroege tijdstip alleen de werkster treft, geldt hij als bijzonder. Een heer van stand en journalist van naam die afgezonderd in een kamertje werkt, vaak op de achterkant van gebruikt papier. Die bij het kopiëren altijd beide zijden van het velletje wil gebruiken (wat de kopieermachine niet altijd begrijpt). En die zich kennelijk niet gehinderd voelt door de plastic regenbeschermers die hij soms ook binnen nog om zijn broekspijpen draagt.

(…)

De vraag rijst of een tachtigjarige heer die al bijna de helft van zijn leven een column schrijft, ooit stopt. Trouwe lezers betrappen hem wel eens op herhalingen. ,,Je kunt niet zoveel jaar twee keer in de week origineel zijn”, schreef hij daarover zelf. Na de val van de Berlijnse Muur vreesde hij geen onderwerpen meer te kunnen vinden. Dat blijkt mee te vallen. Want hoewel Heldring het woord missie verre van zich zal werpen, kan een bedoeling zijn rubriek niet worden ontzegd. ,,De Nederlanders betrekken bij de wereld om hen heen”, zo heeft hij dat onlangs samengevat. En dat is volgens hem nog altijd nodig.

Tijdens zijn verblijf in Amerika, meer dan veertig jaar geleden inmiddels, is hem voor het eerst opgevallen hoe in Nederland naar de internationale politiek wordt gekeken. ,,De Nederlander leest de krant en denkt: tut tut, wat een rare volkjes. Zonder zich af te vragen of de gebeurtenissen in de wereld misschien gevolgen voor hemzelf hebben”, zei hij onlangs. Hij zal nooit vergeten hoe op een dag in 1954, toen hij net naar de NRC was teruggekeerd, het dagelijks buitenlandcommentaar De Toestand was gewijd aan Griekenland. De rubriek vermeldde niet dat de toenmalige premier van dat land, generaal Alexander Papagos, een week later in Den Haag op bezoek zou komen. Toen Heldring de auteur op dit verzuim wees, riep deze met een vies gezicht uit: ,,Maar dat is binnenlandse politiek!”

Zolang de circuits die zich met binnenlands en buitenlands beleid bezighouden naar zijn smaak nog steeds te veel gescheiden zijn, heeft de commentator stof tot schrijven. Vorige week nog steunde Heldring een pleidooi van Europarlementariër Brinkhorst voor een nationaal debat over Europa. Dat is beter dan onderwerpen als de euro aan specialisten overlaten, vindt hij. ,,Sinds jaar en dag probeer ik in deze rubriek zo’n debat van de grond te krijgen, maar er wordt op z’n best met belangstelling kennis van genomen.”

En zelfs die belangstelling heeft niet iedereen. ,,De oude man blijft twee keer per week zijn knokige ros beklimmen om over het verlaten slagveld van de Koude Oorlog te paraderen, links en rechts priemend met zijn beschuldigende vingertje”, schreven Joris Abeling en Serge van Duijnhoven, jongens van begin twintig, drie jaar geleden op de opiniepagina. ,,Het wordt tijd dat de toehoorders hun applaus staken en de pater familias voorzichtig helpen afstappen. De vertoning heeft lang genoeg geduurd.” Een jaar eerder hadden studenten van de Universiteit van Amsterdam zich verzet tegen een eredoctoraat voor de ‘conservatieve’ en ‘moralistische’ Heldring.

Van dit soort protest, dat overigens weinig navolging heeft gekregen, trekt Heldring zich weinig aan. Wel vraagt de commentator zich af of hij op een gegeven moment niet te oud zal zijn geworden om te beoordelen of hij al te oud wordt. Afgelopen vrijdag nog citeerde hij adjunct-hoofdredacteur Jan Tromp van de Volkskrant die hem impliciet een ,,oude lul” had genoemd. Al bij zijn 70ste en ook bij zijn 75ste verjaardag heeft Heldring de hoofdredactie gevraagd of hij misschien moet stoppen. Elke nieuw aantredende hoofdredacteur – hij is bezig aan zijn vierde – meldt hij per brief dat hij niet beledigd zal zijn wanneer zijn column door een beleidswijziging zal sneuvelen. ,,Je weet van jezelf niet wanneer je seniel wordt, ik hoop dat de hoofdredactie mij dan redt door in te grijpen”, zei hij onlangs. De hoofdredactie vindt dat vooralsnog niet nodig.

(NRC Handelsblad, 22 december 1997)

Grote en kleine bladen

DOOR Rene Zwaap

Goed nieuws van het kleine-bladenfront! Maar liefst twee periodieken die tot voor kort op de dodenlijst stonden, maken een miraculeuze wederopstanding door. Het gaat om het literaire tijdschrift Millennium en het multimediale, vooral op muziek gerichte THD. Millennium, in wier redactionele gelederen we het jonge aanstormende duo Serge van Duijnhoven en Joris Abeling treffen, is een blad dat zich geheel richt op het aftellen naar het jaar 2000. Uitgever Mai Spijkers van Prometheus wilde echter niet zo lang wachten en gaf de redactie haar congé. Van Duijnhoven en Abeling gingen op zoek naar een nieuwe mecenas en vonden die in de persoon van Bezige Bij-directeur Albert Voster. Uitgerekend op de dag dat de vermaarde schrijverscoöperatie van de Van Miereveldstraat bekend maakte dat de wankelende autonomie was verruild voor het veilige dak van de Weekbladpers, verleden week vrijdag, overhandigde Voster de sleutel van zijn werkkamer aan Van Duijnhoven. De Millennium-redactie vergadert voortaan om de twee weken in Vosters werkvertrek over het naderende einde der tijden. Een en ander werd gevierd met een uitbundige trash metal-party in het Bezige Bij-hoofdkwartier, pal onder het minzaam glimlachende gelaat van bijenkoning Harry Mulisch dat Voster in portretvorm boven zijn bureau heeft hangen.
Het muziektijdschrift THD, ook op Internet en cd-rom, deed al even goede zaken. Uitgeverij Donemus kwam na een handtekeningenactie terug op het besluit om het blad na twee nummers te liquideren en is nu op zoek naar nieuwe fondsen. De eerdere belofte dat THD in ieder geval vier nummers mag maken lijkt nu toch gestand te worden gedaan. THD-hoofdredactrice Jacqueline Oskamp: ‘Volgens mij is het voor het eerst dat een actie van lezers en sympathisanten om een blad te behouden daadwerkelijk slaagt.’ THD kampte al bij het eerste nummer met tegenslag. Een bij wijze van grap over de drugshysterie bij het blad gevoegde nep-XTC-pil (in werkelijkheid een onschuldige tandplakdetector) stuitte op onoverkomelijke bezwaren bij de distributeur. Daardoor liep het mis met de verzending.

© Rene Zwaap / De Groene Amsterdammer 1997

Nieuwe idealen de anti-nixgeneratie

Precies een jaar geleden zette De Groene de term Generatie Nix op de cover. Sindsdien spookte de term door allerlei debatten over jongeren, literatuur en engagement. Er is zelfs een heuse ‘Anti-Nixgeneratie’ opgestaan. Eerst rond het diep-serieuze tijdschrift Millennium. Nu rond de frivolere Maandkrant Div. Wat wil het jongmens van nu?

DOOR Truska Bast

NA EEN WEEK rondtoeren door het land pikt Div-redacteur Han Hendrix potentiele lezers er zo uit: ze zijn in de twintig, een beetje alternatief, niet te modieus: ‘progressief nieuwsgierig’. Jonge kunstenaars bijvoorbeeld, of studenten van de academies voor beeldende kunsten en journalistiek. Alhoewel, in een buitengewoon trendy cafe in Nijmegen, met alleen ‘heel nette mensen’, scoren ze ook aardig. Het bezoek aan de Erasmus Universiteit is minder geslaagd. In de steriele kantine zitten, zo op het oog, alleen economiestudenten. Die tonen weinig interesse.
Op de Rotterdamse Lijnbaan daarentegen oogsten ze succes. Dat blijkt ook de route naar het Filmfestival te zijn, the place to be voor kunstminnend Nederland, en voor aankomende Div-lezers. Een meisje van een-tweeentwintig, hennarood haar, gebleekt spijkerjack en versleten stoere schoenen, vindt de nieuwe maandkrant een aardig initiatief. Ze studeert maatschappijgeschiedenis, en een rijksdaalder heeft ze er wel voor over. Twee meisjes van een jaar of zeventien, die chips etend over straat slenteren, ieder een eigen gezinspak, worden overgeslagen. ‘Bij hen kun je je de moeite besparen’, weet Hendrix.
Het spreekt tot de verbeelding: op tournee met een rode besteleend. Te veel nadruk willen ze daar ook weer niet op leggen. Anders krijgen ze een te groot ‘Veronica komt naar je toe’gehalte. Vooral in cafes loopt de verkoop goed. Het is afwachten hoeveel exemplaren er in de boekwinkels zullen worden verkocht. Een stuk of veertig winkels hebben de krant in consignatie. ‘Ze zetten ons op het schap tussen De Groene en HP/De Tijd’, meldt Peter Schuite, een van de redacteuren, triomfantelijk.
Zoveel aandacht van de media hadden ze niet verwacht: positieve recensies in Het Parool, Trouw en de Volkskrant. Een filmploeg van het VPRO-programma TV Nomaden is mee geweest voor een reportage, en ook tijdens het vraaggesprek met De Groene worden er opnamen gemaakt. Direct aansluitend gaan twee redacteuren naar de studio voor een live-uitzending van Villa 65 van de VPRO-radio. Ze zijn voor dat programma ingeschakeld als experts in ‘jongeren-marketing’. ‘Wat we daar precies moeten, weet ik niet’, zegt hoofdredacteur Michel Verschoor.
X, Nix, patatcultuur, verloren of onzichtbare generatie? Jongeren zijn de gekunstelde etiketten en de zelfingenomen houding van veertigers en vijftigers zat. Div brengt de creativiteit, initiatieven en betrokkenheid van “onze generatie” in kaart’, luidde de aankondiging van Maandkrant Div, opgericht door een groep ex-studenten van de School voor Journalistiek in Zwolle.
Ze zijn inmiddels bestempeld als exponenten van de ‘Anti-Nixgeneratie’, de stroming van het nieuwe engagement. De term Generatie Nix, die inmiddels aardig is ingeburgerd, ontstond een jaar geleden ter aanduiding van een groep onverschillige, cynische eind-twintigers. In de literatuur wordt de Generatie Nix vertegenwoordigd door schrijvers als Ronald Giphart en Rob van Erkelens.
Hun boeken ‘staan stijf van de verveling’, oordelen de Div’ers. Zijn zij gewoon handig op de Nix-discussie ingesprongen of kan iedereen die roept dat hij vertegenwoordiger is van een Nieuwe Generatie, meteen rekenen op succes?
‘Van dat generatiestempel willen we nou juist af’, verzucht Schuite. ‘Ik voel me helemaal geen lid van een generatie. “Div” staat voor “diversiteit”, maar wat twintigers zoals wij gemeen hebben zijn betrokkenheid en idealisme.’ En Verschoor vult aan: ‘De orginaliteit van ons blad schuilt in het feit dat we persoonlijkheid en betrokkenheid in een blad stonnen zonder politiek te zijn. De activistenbladen schrijven ook wel goeie dingen, maar er zitten naweeen in van bepaalde dogma’s. Het gelijk willen hebben druipt van de pagina’s af, waardoor je een heel beperkt imago krijgt. Wij villen een breed publiek aanspreken.’
En dat publiek bestaat, volgens het essayistische voorwoord, niet uit ‘archetypische alternatieven, linkse radicalen, christen-missionarissen of zweverige hippe vogels’, maar uit ‘twintigers die niet vluchten voor de toekomst, meer willen zien dan alleen de schijn van beautiful people in visueel wonderland ‘
In het zestien pagina’s tellende nummer brengen ze een reportage over eco-hippies van de Anti Road Movement in Engeland, een stuk over een ‘trendwatcher’ die de subcultuur van jongeren in kaart brengt voor een reclamebureau, een tirade tegen de wansmaak in de kunst, het werk van een Witrussische fotograaf, en een stuk over de Tachtigers.
Ze vinden,zichzelf opstandig. Verschoor: ‘Jongeren voelen zich vaak overbodig. Er is totaal geen ruimte meer voor idealisme. Dat zie je ook in de media, daar wordt alles weggerelativeerd, als archaisch afgedaan. Bullshit. Daarom maken wij een krant waarin idealisme wel kan.’
DE BARRICADEN OP, dat is toch iets wat je doet vanuit een folkloristische impuls, om met Joost Zwagerman te spreken? Div-eindredacteur Hans Buitelaar: ‘Absoluut niet, wij hebben juist respect voor mensen die protesteren.’ Niet voor niets brengen ze in het eerste nummer een eresaluut aan de studenten die ‘de weg naar Den Haag blijven inslaan om de verf van de Hofdeur te krabben ‘.
Zelf protesteerden ze ook op het Malieveld, al moeten ze bekennen dat daar wel een stukje sensatiezucht aan te pas kwam. Het idee was dat de jaren zestig echt rebels waren. ‘Daar wilde je wel een beetje aan tippen.’ De idealen zijn kleinschaliger en realistischer geworden, vinden ze. Dicht bij huis opkomen voor je eigen zaak heel concreet en pragmatisch. Dat geldt ook voor hun engagement: ze zijn betrokken bij kleine veranderingen, trends, bewegingen. Buitelaar: ‘Er is een kleinschalige, informele ruilhandelachtige economie in opkomst. Dat is een teken aan de wand: een nieuwe tijd van het kleine initiatief, mensen die met hart en ziel met een klein zaakje bezig zijn. Dat is iets waar jonge mensen op in moeten springen. Zodat we eindelijk van dat onpersoonlijkemacro-stropdassengevoel afkomen.’
Verschoor: ‘Idealen zijn verinnerlijkt. Mensen kopen mileuvriendelijke produkten, gaan speciaal naar de natuurwinkel, gaan niet met het vliegtuig op vakantie. Ze hoeven niet zo nodig een auto voor de deur, nemen genoegen met een halve baan of een uitkering, en zijn dan uiteindelijk een stuk gelukkiger.’
Redacteur Joop de Haan reageert ceptisch: ‘Ik zie dat niet. Er is geen hond die wil leven van duizend gulden als het ook van tweeduizend kan. Mensen willen niet minder werken ten koste van hun inkomen. Het probleem is dat er niet genoeg werk gecreeerd wordt. Er zijn mensen genoeg die boordevol nieuwe ideeen zitten, maar voor die mensen is nauwelijks ruimte. Je kan wachten tot je een ons weegt, maar er verandert toch weinig op het gebied van werkgelegenheid. Het is interessant om te schrijven over jonge mensen die niet bij- de pakken neer zitten en niet met de grote stroom meedrijven.’
Met de Nederlandse kunst is het volgens Schuite beroerd gesteld. Omgekeerde vuilniszakken, als dat engagement is. Nederlandse kunstenaars houden zich volgens hem niet bezig met de ellende in de wereld. Wat gehyped wordt, moet maf en anders zijn. Om aandacht te krijgen moet je vooral het einde-eeuwgevoel uitstraon: ‘Live Life to the Max’, pluk de dag.
‘Onzin’, vindt Buitelaar. ‘Hoewel camp nog wat nasuddert, zijn er genoeg jonge kunstenaars die daar tegen ingaan, die zich het wereldleed wel aantrekken en daar uiting aan geven. Het is natuurlijk onzeker of dat een trend gaat worden, maar Div mikt daar wel op en gaat dat soort veranderingen in kaart brengen en in beweging zetten. Niet de moralist uithangen, maar het nieuwe elan aanmoedigen.’
Hendrix is van mening dat ze geen waardeoordeel moeten vellen: “Leven op de vulkaan” is een tijdsverschijnsel en een vorm van verzet. Daar komen ook interessante dingen uit voort. Div moet een eye-opener zijn. Alles kan.’
In hun blad citeren de Div’ers de uitspraak van George Steiner: ‘Er is geen raam meer met uitzEcht op morgen.’ Dat klinkt pessimistisch. Maar het Grote Onbehagen groeit, constateren ze. De druk om te veranderen zal steeds groter worden, want de maatschappij draait helemaal dol. De levensstandaard kan niet meer omhoog. Sterker nog, hij moet naar beneden. Verschoor klinkt overtuigd: ‘Onze generatie is de eerste die deoffers daarvoor ook echt vil brengen.’ Buitelaar: ‘Dat raam is er volgens mij nog wel. Punt is gewoon dat het stoffige gordijn eens opengeschoven moet worden.’
DE GLANZENDE tekstverwerkers, printers en blauwfluwelen vloerbedekking in het pand aan de Herengracht waar het tijdschrift Millennium een onderkomen heeft gevonden, vormt een aardig contrast met de rommelige huiselijkheid van Div in het oude schoolgebouw achter het Muiderpoortstation. Op de redactie van Millennium, een onderdeel van Kunstgroep Lage Landen, wordt hard gewerkt aan het vijfde nummer dat evenals de vorige nummers ook in de Digitale Stad verkrijgbaar zal zijn. Het tijdschrift van ongeveer honderdvijftig pagina’s lijkt meer op een boekje. Voor de vormgeving is dit keer beeldend kunstenaar Harmen de Hoop aangetrokken. Binnenkort wordt de nieuwe aflevering gepresenteerd tijdens een house-party in de Amsterdamse Arena. Er zullen dan ook video’s die door beeldend kunstenaars zijn gemaakt, op een groot scherm worden vertoond.
Het eerste nummer van het ‘hemelbestormende tijdboek’ Millennium verscheen in maart 1993. De leden van het kunstenaarscollectief willen, zoals uit de verantwoording van het nulnummer blijkt, ‘op een kruispunt staan van reflectie en creatie, van politiek en cultuur, van denken en schrijven’. Ze stellen zich ten doel ‘kunst en dagelijks leven op een zinvolle en inspirerende manier met elkaar in verband te brengen’ en ‘te bekijken wat de moeite waard is om mee te nemen naar de eenentwintigste eeuw’. Dan is het afgelopen: halverwege het jaar 2000 zal de groep zichzelf opheffen.
Net als bij Div, ging bij de oprichting van Millennium een filmploeg van TV Nomaden mee voor een reportage. Programmamaker Rob Smits herinnert zich een opname die de situatie treffend in beeld bracht: ‘In de Makro, die gigantische winkel, werden inkopen gedaan voor het eerste presentatiefeest. Daar stonden ze eindeloos te treuzelen of ze nou een hele of een halve brie zouden nemen en of een fles perzikenchampagne wel genoeg zou zijn.’
SERGE VAN DUIJNHOVEN, zo’n beetje de initiator van het geheel heeft het razend druk, en valt daarom direct maar zelf met de deur in huis: binnenkort verschijnt z’n nieuwe roman Dichters dansen niet. Niet alleen vlot geschreven – ‘in elf dagen’, meldt hij trots – maar naar eigen zeggen ook vlot leesbaar. Het gaat over een boheme-dichter die onderduikt in het Amsterdamse nachtleven om een verloren liefde te vergeten. ‘De snelheid en de pulserende beat van house-muziek keren terug in de vorm van het boek’, ratelt hij met een scheef oog op de printer waar een indrukwekkende hoeveelheid poëzie voor het komende nummer uitrolt. Ik krijg een kopie van het gedicht ‘De generatieziekte’; dat kan dan mooi bij het interview worden geplaatst, meent hij. Hij heeft het gedicht geschreven ‘met een knipoog naar de Generatie Nix’.
Eerlijk gezegd heeft hij geen zin om het over de Generatie Nix te hebben: ‘Die schrijvers pleiten voor een literatuur met “meer kloten”. Dat is op zich een goed uitgangspunt. Maar het thema van de verveling, dat in hun boeken zo’n grote rol speelt, is niet origineel. Het is altijd al een lievelingsthema geweest van schrijvers die van een wat lijzige fin de siecle-literatuur houden. Rob van Erkelens is wat dat betreft een beetje blijven steken in de jaren tachtig. Hij doet wel alsof hij nog jong is, maar hij is al in de dertig.’
Met de overgave aan de pulserende house-beat van zijn te verschijnen roman lŸkt Van Duijnhoven terug te komen op eerdere opvattingen. ‘Hel verleden is nu nog de enige betekenishorizon, het enige “grotere patroon” op de rand waarvan onze levens zich voortbewegen’, schreef hij in het derde nummer van Millennium. ‘De schoonheid, het waardevolle uit het verleden levend houden en doorgeven, dat is een van de essentiële verantwoordelijkheden van de kunst op dit moment.’ Jaap Goedgebuure vroeg zich in HP/De Tijd af of dit de woorden waren van een erudiet cultuurcriticus of een politicus op zoek naar een missie. Is het niet een beetje hoogdravend wat ze voor ogen hebben? Van Duijnhoven: ‘Wij lieten een nieuw geluid horen. Dat waren de critici niet gewend. Je ziet het aan de onderwerpen waarmee wij gekomen zijn. In het eerste nummer hadden we het over de monarchie (we zijn het enige anti-monarchistisch tijdschrift in Nederland), waarmee we ons de kritiek op de hals haalden van een stelletje oude zeuren in de Volkskrant. Nu kun je geen blad meer openslaan of het gaat over de monarchie. Het nummer daarop ging over engagement: nu loopt iedereen te mekkeren over engagement, worden er thema-avonden over georganiseerd. Ik wil niet zeggen dat wij dat hebben aangezwengeld, maar het hing in de lucht. Wij waren gewoon eerder dan de rest.’
Miliennium-redacteur Joris Abfing – schreef in het themanummer over cynisme en engagement: ‘Er liggen grofweg twee “uitwegen” uit de impasse van nergens meer in geloven: of wel de terugweg naar iets dat al geweest is, ofwel de overgave aan het grote Consumeren.’ Heeft Millennium werkelijk voor dat eerste gekozen?
Abeling neemt rustig de tijd om het uit te leggen: ‘We proberen een middenweg te vinden tussen de grote idealen uit de jaren zestig en het pragmatisme van vandaag de dag. Historisch bewustzijn is belangrijk maar het moet niet ontaarden in een pathetisch deja vu: de onwil van mensen om op een gegeven moment nog ergens in te geloven. De “milieumoeheid”, zo’n vreselijke kreet, is daar een voorbeeld van. Dat betekent niet dat je er dan helemaal geen aandacht meer aan moet besteden.
Het is een soort zoektocht: we proberen te signaleren wat belangrijk is, en zijn betrokken bij wat er om ons heen gebeurt. Daarmee beweren we niet dat we ook de antwoorden hebben op de problemen, maar we stellen ze wel aan de kaak.’
Er wordt wel beweerd dat het idealisme van twintigers van nu realistischer en kleinschaliger is dan bijvoorbeeld dat in de jaren zestig.
Abeling ‘Realistischer wel, maar niet per se kleinschaliger. Iemand die zich inzet voor de leefbaarheid van de Bijlmer, dat kun je kleinschalig noemen. Je kunt je ook richten op de overbevolking in de wereld, of oplossingen proberen te verzinnen voor het autogebruik in Nederland of de almaar toenemende mobiliteit. Nederland groeit helemaal dicht met wegen, auto’s en files. Neem bijvoorbeeld die Air Miles: je krijgt tegenwoordig zegeltjes in de supermarkt. Daarmee willen ze de mobiliteit nog eens extra stimuleren. Dat is echt belachelijk.’
Engagement en kunst, gaat dat samen, bijvoorbeeld in de literatuur?
Abeling ‘Ja, maar dan op een indirecte, afstandelijke manier, het moet er niet te dik bovenop liggen. In een roman als De buitenvrouw van Joost Zwagerman worden op een lichtvoetige manier toch zaken aan de orde gesteld. In de journalistiek zou wat meer betrokkenheid niet misstaan. Trends gaan in een golfbeweging: na het ideologische gekraai en het verweer daartegen in de vorm van allesoverstemmende ironie neemt de behoefte aan geëngageerdheid nu weer toe. Journalisten hoeven niet het antwoord op alle grote vragen te geven, maar moeten ze ten minste serieus stellen.’
MILLENNIUM HEFT zichzelf op ir het jaar 2000. Tenminste, als het blad tegen die tijd nog bestaat. Dat hangt af van de financiële omstandigheden de redactie mag weliswaar gebruik maken van de faciliteiten van uitgeverij Prometheus, geld krijgen ze niet. Aan de bevlogenheid zal het in ieder geval niet liggen.
Hoe zien op hun beurt de Divers de toekomst tegemoet? Verschoor ‘Een tweede nummer komt er in elk geval. Maar we moeten de zakelijke kant nu gaan organiseren. Zelf met de besteleend op pad is leuk, maal veel te duur en tijdrovend. We gaan een uitgeverij zoeken en er moeten advertenties komen.’
De eeuwwende zien ze slechts als een psychologisch beladen moment. Grote mentaliteitsveranderingen zullen zich niet voltrekken. Buitelaar. ‘Het jaar 2000 halen we sowieso wel. Al was het alleen maar omdat de hele Champs Elysees nu al is volgeboekt.’

© Truska Bast / De Groene Amsterdammer  – 08-02-1995

Much ado about Nix

ROB VAN ERKELENS

artikel | Vrijdag 08-07-1994 | Sectie: Overig | Pagina: 2

“De door ons als parodie bedachte term ‘Generatie Nix’ is inmiddels zozeer ingeburgerd dat hij steeds weer wordt misbruikt,” schreven Rob van Erkelens Ronald Giphart en Joris Moens op 24 juni in het CS. Hun betoog over een levenshouding die “wordt gekenmerkt door schaamteloosheid, twijfel, arrogantie, verveling en oprecht veinzen” werd vorige week fel bekritiseerd. Rob van Erkelens gaat in op de reacties. Joris Abeling en Serge van Duijnhoven schrijven over engagement in de jaren negentig.

Met ons artikel ‘Engagement was vooral gezellig’ (CS Literair 24 juni) hebben we blijkbaar het een en ander losgemaakt in literair Nederland, eigenlijk meer dan we hadden verwacht. Wat we niet voor ogen hadden, was een manifest te schrijven. Dat deze krant desalniettemin in haar aankondiging meende te moeten spreken van een ‘literaire beginselverklaring van de Generatie Nix’ bewijst dat er kennelijk behoefte is aan enige onrust in de Nederlandse literatuur.

We pretenderen niet iets nieuws te doen. Toch meent geachte briefschrijver Peter Andriesse ons in het CS van 1 juli te moeten kapittelen: ‘De geschiedenis herhaalt zich tot vervelens toe’. Dat ligt niet zozeer aan ons als wel aan de geschiedenis zelf. Omdat Andriesse zo’n twintig jaar geleden al postmodern was, kan hij nu weer even over onze ruggen wat aandacht vangen. Ook Marco Kunst stelt in zijn beknopte college dat wij in niets verschillen van de vorige generatie, omdat we volgens hem lekker ‘meedeinen’ op ‘modegolven’. Maar er valt helemaal niets te deinen wanneer je als ‘nieuwkomer’ je nek uitsteekt en – heus niet alleen voor jezelf – ruimte opeist voor boeken die anders nauwelijks het bastion van de verzuurde, vergrijsde en verstarde literatuurkritiek zouden kunnen binnendringen. Dirk Visser laat in zijn zure brief in hetzelfde nummer weten dat hij alleen het werk van Ronald Giphart kent. Kennelijk heeft hij het te druk met no nonsense-carrière maken. Als hij Giphart net zo goed heeft gelezen als ons artikel vrees ik dat hij veel heeft gemist. Niet eens zó subtiel schreven wij ironisch dat we ‘ongetwijfeld’ alleen geïnteresseerd waren in dope, seks en patat, omdat dat verkeerde beeld nogal eens in de media opdoemde. Maar met een aan Ulrich van Gobbel herinnerende fijnbesnaardheid maakt de geachte briefschrijver ons nu tot voortdurend snackende, snuivende en ****ende jongelingen.

Het dieptepunt in de reacties is de brief van journalist Frank Verkuijl, onder de poëtische kop ‘Nix was iets’. Een andere reden dan frustratie kan ik niet bedenken voor zijn kwaadaardige toon, of het moet miskenning zijn. Hij verwijt Ronald Giphart en mij lafheid, omdat we het in ons hoofd hebben gehaald niet braaf te blijven rondlopen met het etiket dat hij ons op het voorhoofd had geplakt: Moedeloos Schrijver.

Verkuijl heeft in een vrij vroeg stadium, eerder dan andere journalisten, ingezien dat er iets ‘aan de hand’ was in de Nederlandse literatuur. Dat inzicht vond ik – en vind ik nog steeds – bewonderenswaardig. Gedreven door interesse (of zelfs liefde) voor hun boeken portretteerde hij zes auteurs.

In zijn reactie op ons artikel maakt hij er nu voor het gemak vijf van. Dat Joost Zwagerman plotseling is verdwenen, terwijl hij toch uitgebreid aan het woord kwam, is waarschijnlijk een kwestie van selectief vergeten. Ook om Arnon Grunberg er aan zijn haren bij te slepen, die een generatie op zichzelf is en misschien terecht niet in een of ander rijtje wil staan, is vreemd.

Hij verzwijgt dat hij indertijd meer schrijvers heeft geïnterviewd (Niemöller, Vernooy), dan in het artikel ‘Verveling’ in De Groene aan het woord kwamen. Zij zeiden echter niet de dingen die de interviewer had willen horen. Sommige auteurs waren verbaasd dat ze alleen mochten zeggen wat de journalist van pas kwamen.

Het is logisch dat de zeer individualistische auteurs van ‘Nix’ het groepsetiket dat Verkuijl ze had opgeplakt niet prettig vonden. Ze waren bestempeld als ‘verloren generatie’ en zagen het lijk al drijven. Ik heb daarom in interviews geprobeerd enige nuance aan te brengen in het gedoe rondom ‘Generatie Nix’. Om ‘moedeloos’ genoemd te worden stond me niet aan. Ik ben namelijk niet moedeloos, ik lig nooit te lang op bed, ik sterf van de energie en de dadendrang. Verkuijl meent nu dat ik opeens een ‘andere boodschap’ ben gaan uitdragen. Hij bedoelt dat ik eerst nog gewoon verveeld en moedeloos was – want dat had hij toch geschreven? – maar nu opeens een dynamisch tijdschrift ga maken.

Raar hè? Ik zou toch volslagen krankjorum zijn om Verkuijls onzinnige stigma te blijven dragen.

De reden dat ik veel met hem heb gesproken in de tijd dat zijn artikel in wording was, lag eerder in zijn behoefte aan extra informatie dan in mijn bemoeienis met de inhoud van het geheel. Mij daarom achteraf in een kwaad daglicht proberen te stellen vind ik kwalijk, net als de aantijging als zou ik me door ‘marketing-strategieen’ laten leiden.

Met merkwaardige argumenten en op een gefrustreerde toon lijkt Verkuijl nu het alleenrecht te willen opeisen op de ‘Generatie Nix’. Omdat de auteurs die hij interviewde zich niet klakkeloos neerlegden bij zijn opvatting dat hun boeken stijf staan van de verveling, inertie en innerlijke leegte, zijn ze nu plotseling ‘laf’.

Door zulke mensen heb ik dus al helemaal geen zin meer om dat tijdschrift te gaan maken.

Onderschrift: Foto Bas Czerwinski

1995 – [Briefwisseling]. Serge van Duijnhoven, W. F. Hermans
In: MillenniuM: gevarieerd driemaandelijks tijdschrift van de Kunstgroep Lage Landen, ISSN 0929-5283. (1995), afl. 5 (voorjaar), pag. 2-3..

Aan iedere spijker een regel : bloemlezing poëzie van jonge Nederlandse en Vlaamse dichters MillenniuM 6 – juni 1995 – 1e druk. Paperback. 168 pp.zw.w.foto’s. Met een voorwoord van Serge van Duijnhoven.

Auteur(s): Joris Abeling (redacteur) [e.a.]
Taal: Nederlands
Uitgever:Prometheus Amsterdam
Bestaat uit:168 p.
Thema:Poëziebundels
ISBN:90-5333-388-6

Aan iedere spijker een regel :

“Ondertussen werd ik, geïnteresseerd, omdat ik diens gedichten nauwelijks ken, getroffen door die van Pieter Boskma, in de bloemlezing poëzie van jonge Nederlandse en Vlaamse dichters, Aan iedere spijker een regel, een Millenium Poetry Department-uitgave (Prometheus) uit 1995, ingeleid door Serge van Duijnhoven.
In verband met de vele informatie, die ik het afgelopen seizoen – in feite al enkele jaren – deel met Derrick Bergman, en anderen die zich met mijn leven&werk bezig houden, hield ik mij even op bij Boskma’s gedicht Nostalgische priëlen, waarvan de eerste strofe luidt:
‘ga niet ruggelings in nostalgische priëlen.
alles verjongt zich, behalve de ziel,
groter de kloof met wie je al was –
ga niet ruggelings in nostalgische priëlen.(…)’
een aanmaning die nog twee keer herhaald wordt. Een mooie bundel overigens, 165 pagina’s + advertenties.”

–          Simon Vinkenoog op zijn weblog Kersvers, dinsdag 6 november 2007

Armada begint waar Millenium ophoudt

NIET BEKEND, MICHEL MAAS
Gepubliceerd op 28 november 1995 00:00, bijgewerkt op 15 januari 2009 23:30

‘Tatjana ging de stoep op en bewoog haar klokje heen en weer. Roman liep langs haar heen. De deur was open. Hij ging het voorhuis binnen. In het huis was het donker. Vervolgens deed hij een andere deur open en ging het huis binnen. In het huis was het donker. Roman bleef even staan om aan het donker te wennen. Links stond een tafel. Rechts stond de kachel. Naast de kachel stond een bed. Op het bed lagen Nikolaj Gorochov en zijn vrouw Matrjona Gorochova. Op de kachel lagen Stepan Gorochov, Maria Gorochova, Ivan Gorochov en Pjotr Gorochov. Roman liep naar het bed en sloef Nikolaj Gorochov met de bijl op zijn hoofd. Nikolaj Gorochov begon te kreunen. Roman sloeg Maria Gorochova met de bijl op haar hoofd. Ze bewoog zich niet meer. Roman sloeg Nikolaj Gorochov. Hij hield op met kreunen. Roman ging naar de kachel. Aan de rand lag Pjotr Gorochov. Roman pakte hem bij zijn arm en trok. Pjotr Gorochov viel van de kachel. Roman sloeg hem met de bijl op het hoofd. Pjotr Gorochov bewoog zich niet meer. Roman trok Ivan Gorochov aan zijn arm. Ivan Gorochov viel van de kachel en begon te huilen. Roman sloeg hem met de bijl op zijn hoofd. Ivan Gorochov hield op met huilen. Roman trok Stepan Gorochov aan zijn arm. Stepan Gorochov viel van de kachel en begon te huilen. Roman sloeg hem met de bijl op zijn hoofd. Stepan Gorochov zweeg. Roman pakte Maria Gorochova bij haar arm. Maria Gorochova viel van de kachel. Roman sloeg haar met de bijl op haar hoofd. Maria Gorochova bewoog zich niet meer. Roman liep het huis uit. Hij liep door het voorhuis en stapte de stoep op. Op de stoep stond Tatjana. Zij klingelde met haar klokje.’

Als Vladimir Sorokin op dit punt in zijn roman Roman is gekomen is er nog betrekkelijk weinig aan de hand. Roman moordt zijn dorpje uit. Er vallen heel veel doden, maar het moet nog smerig worden. En dat wordt het. Een zooi van ingewanden, afgehakte hoofden, de inhoud van ingewanden, en dat allemaal opgestapeld in de kerk. Een kleine lokale apocalyps, die eindigt met de dood van de moordenaar zelf.

‘Roman sterft.’

Niet alleen Roman en zijn dorpelingen, helemaal niemand overleeft het eerste nummer van het nieuwe literaire tijdschrift Armada, dat door Uitgeverij Wereldbibliotheek wordt uitgegeven. Iedereen gaat dood, de een nog mooier dan de ander – want thema is: de apocalyps in de wereldliteratuur.

‘Er zal een geweldige explosie komen, die niemand zal horen, en de aarde, tot zijn nevelvorm teruggekeerd, zal door de ruimte zweven, vrij van parasieten en ziekten.’ (Italo Svevo).

‘Zelfs de mensen wier leven tot voorbeeld moest strekken, de mensen van boven de honderd, gingen ook dood; het was verschrikkelijk; zelfs de Portugezen gingen dood.’ (Edgar Neville).

De dood overvalt ze in hun auto’s, waarin hun hoofden op de claxon drukken: ‘Na bij leven zoveel gezongen te hebben laat de mensheid bij haar sterven als laatste kreet een wagneriaanse kakofonie van tweehonderdmiljoen claxons horen. Maar deze jammerklacht duurt niet lang. Na een paar dagen zijn de accu’s leeg, is de brandstof van de motoren die waren blijven lopen op, evenals de brandstof van de kachels waarop het laatste maal stond te koken. Alles is stil. De zon schijnt feller, de lucht wordt zuiver. De mieren komen tevoorschijn.’ (Jorge Ibargüengoitia).

De apocalyps ligt in het Hiroshima van Zwarte regen van Ibuse Masuji, het Berlijn van Doctor Billig (personage van George Grosz en Richard Hülsenbeck), in de teksten van Ibn Sajjaad, in Moby Dick, in het Amerika van Jean Baudrillard, of Heart of Darkness van Joseph Conrad. Het einde der tijden loert op veel plaatsen en in veel onverwachte gedaanten. De geluidloze explosie van Svevo bijvoorbeeld, zou uiteindelijk niets anders zijn dan de verovering van de aarde door de literatuur. Want Svevo schreef: ‘Wat ben ik nu? Niet degeen die heeft geleefd maar degeen die ik heb beschreven. Warempel! Het enig belangrijke deel van mijn leven is de bezinning. Als dat iedereen even duidelijk zal zijn als het mij is, zal iedereen gaan schrijven.’

Het zou doodstil worden.

‘Het geeft veel meer voldoening dood te gaan op een moment dat met geen pen is te beschrijven en waarop er niemand is om de pen op te vatten, een moment dat echt het einde is, dan te sterven op een dag als elke andere, een dag waarop de zon opgaat, de vogels zingen, de mensen naar hun werk gaan en niet aan de dood denken, met uitzondering van de enkeling die een krant openslaat op de pagina’s met overlijdensadvertenties.’ (Jorge Ibargüengoitia).

Een heroïsche dood, op een onvergetelijke, zelfgekozen dag stond de redactie van het tijdschrift MillenniuM voor ogen, toen ze het eerste nummer presenteerde. Maar het is een wat roemloos einde geworden. Zeven nummers hebben de leden van de Kunstgroep de Lage Landen het volgehouden. Zeven nummers waarin geprobeerd werd ‘een reflectie te bieden op het laatste decennium van de twintigste eeuw’. De grote plannen werden niet waargemaakt. De reflectie kwam niet echt van de grond, en de kwaliteit en de diepgang bleven achter bij de pretenties.

Het voorlaatste nummer was, in weerwil van alle disciplines-doorbrekende uitgangsprincipes van de kunstgroep een poëzie-bloemlezing. In het allerlaatste nummer van MillenniuM neemt de redactie droevig en een beetje boos afscheid. ‘Voor speelsheid, oprechte moeilijkheid, onafheid en experimenten is geen plaats in het tijdschriftenrek’. MillenniuM gaat ondergronds, ‘underground, en wel subzero’.

‘U hoort nog van ons.’

Noemer van de verhalen is New Rage (‘de soms manische drang tot actie onder jongeren in de jaren negentig’), wat leidt tot artikelen over de kraakbeweging, tot proza van Justine Lévy (dochter van Bernard-Henri) en Prix Goncourt-winnaar Yann Queffélec, en tot foto’s van een vingerende Madonna, een bijna-dode René Klijn, De Bom, Bosnië-Hercegowina, Arnie en Peter, Jezus, Stier Herman, Calvin Klein, Jomanda en Kurt Cobain.

Michel Maas

Armada nr 1, december 1995. ƒ 17,50.

MillenniuM 7, New Rage. Winter 1995. ƒ 12,50.

Should I stay or should I go.MM

Should I stay or should I go ?

o.a. Tilburg, Utrecht, Amsterdam, Haarlem, Diepenheim, Zuidlaren, 1996/1997.

Rondreizend project Should I stay/should I go ? over de inhoudelijke aspecten van de explosief toenemende fysieke en communicatieve mobiliteit in de wereld.

Tentoonstelling, publicatie
Should I stay or Should I go ?, 1996, met o.a. Henk Hofland Paul Scheffer, Serge van Duijnhoven, Eric Wie e.v.a. Redactie i.s.m.Millennium, uitgegeven bij het reizende caravanproject van dezelfde naam.
Prijs: € 8,-(voorradig: nog 100)

Een documentatie van een stuk Tijdsgeest (midden negentiger jaren van de vorige eeuw) gekoppeld aan het universele thema van de twijfel tussen blijven en gaan. De spanning tussen Kain en Abel, de boer en de nomade. Het boek gaat in op de gevolgen van de in de 90er jaren drastich toenemende fysieke en communicatieve mobiliteit en de betekenis daarvan voor de vrijheid van de mens. Wat is Vrijheid eigenlijk en moeten we dat willen ?
bijdragen van Serge van Duijnhoven, Paul Scheffer, Henk Hofland, Christian Loidl, Joris Abeling

shouldistays.logo

Should I stay or Should I go ?, 1996, met o.a. Henk Hofland Paul Scheffer, Serge van Duijnhoven, Eric Wie e.v.a. Redactie i.s.m.Millennium, uitgegeven bij het reizende caravanproject van dezelfde naam.
Prijs: € 8,-(voorradig: nog 100)

………vormgeving en beeldessays van: de Designpolitie

Should I stay.logo2

De sleurbak

door Margot Engelen

artikel | Vrijdag 23-08-1996 | Sectie: Cultureel Supplement | Pagina: 9 | Margot Engelen

A/1 + MillenniuM nr.1. 60 blz. 25,- De Designpolitie, 030-2522377.

Lettre International, Sommer ’96. 96 blz.DM17. Rosenthaler Strasse 13, D-10119 Berlin. Sinds kort is Lettre International ook op Internet te vinden: http://www.lettre.de. En E-mail: Lettre@lettre.de.

MillenniuM bestaat nog. Serge van Duijnhoven trok het blad aan de eigen haren uit het moeras omhoog en fuseerde met het blad A1, een tijdschrift over grafisch ontwerpen. In november 1995 verscheen het zevende en laatste nummer van MillenniuM. Het magische jaar 2000 werd niet gehaald door financiële problemen en redactionele moeheid.

Joris Abeling, Ludo Blok en Van Duijnhoven lieten zich opnieuw bezielen door de mannen van A1 en nu ligt daar het eerste nummer van A/1 + MillenniuM. ‘Should i Stay, Should i Go?’ heet het en het loopt mee met een kunstproject van reizende caravans. Hoewel het tijdschrift heel nadrukkelijk niet alleen maar literair wil zijn, heeft het toch een stimuleringssubsidie toegewezen gekregen van het Produktiefonds, zelfs ondanks de belabberde jaargang 1995. In het eerste gemeenschappelijke nummer is niets van toekomstplannen of beginselverklaringen te vinden, heel anders dan bij het oude MillenniuM.

Wim Verhoeven onderweg met de caravans van Should I Stay Or Should I Go

Wim Verhoeven onderweg met de caravans van Should I Stay Or Should I Go

‘De caravan fungeert als een hybride metafoor, hij symboliseert zowel het huis (het blijven) als het reizen (het gaan)’, schrijft Wim Verhoeven in zijn inleiding over de tot kunst gepromoveerde ‘sleurbak’ die juist in Nederland zo populair is. Niemand minder dan Rilke, met een motto uit de Elegieën van Duino opent het nummer: ‘Denn bleiben ist nirgends’. Literairder kan en wordt het haast niet in A/1 + MillenniuM. Abeling en Duijnhoven bijvoorbeeld interviewden een woonwagenbewoonster en maakten daar een interessant stuk over het thema van maar geen literatuur.

De caravan van Ulay

De caravan van Ulay

Enigszins verstopt tussen beeldend geweld – (vakantie)foto’s, tekeningen, caravanreclames – vindt de op lezen ingestelde lezer teksten die de moeite waard zijn. Er is poëzie van Olaf Zwetsloot die in de liefde een thuis vindt – ‘Nu pas drong in volle hevigheid tot hem door / dat elk huis dat hij bewoond had in feite / een wachtkamer was geweest, een tussenstation’ -, er is een gedicht van Poe genomen (‘ride, boldly ride’ / the shade replied, / ‘If you seek for Eldorado!”) en korte gedichten van Christian Loidl, ‘dichter, schrijver, performer, charlatan’: ‘WHERE DOGS LEAD / the discussion, i leave / the field / to / another’. Verder bevat het eerste nummer een romanfragment van de Libanese journaliste en schrijfster Hoda Barakat, H.J.A. Hofland en anderen over de wandelende jood, stukken van Paul Scheffer over mobiliteit van auto, immigrant, toerist en informatie; aforistische notities van architecten Addy de Boer en Ruud Kallenbach over wonen en mobiliteit (‘wonen is de verveling tussen thuiskomen en vertrekken’). Vermoedelijk zullen er voor elke aflevering mensen en teksten gezocht worden die bij een thema passen, maar dat garandeert bepaald niet gauw een ‘eigen gezicht’.

De caravan van Jo van den Dobbelsteen

De caravan van Jo van den Dobbelsteen

Sterk is ook het ‘levende monument’ van de Duitse kunstenaar Jochen Gerz, die in een klein plaatsje in de Dordogne een herdenkingsteken voor de gevallenen maakte. Het bestaat uit 134 op emailleplaatjes afgedrukte antwoorden op een ongepubliceerde vraag. De bedoeling is dat het monument groeit, dat ook nu nog jonge mensen op een dag een antwoord toevoegen. Lettre International drukt er 34 in Duitse vertaling af. Er staan soms prachtige antwoorden tussen, die nieuwsgierig maken naar de achtergronden van de anonieme dorpsbewoners. ‘Ik wens de vrede meer dan al het andere. Ik wil geen held zijn.’ Of: ‘Men beschermt, wat men geloofd te bezitten, vandaar de drama’s, de oorlogen.’ Slechts op één emaille plaatje wordt verwezen naar de burgeroorlog in Joegoslavië.

De caravan van Joseph Sema

De caravan van Joseph Sema

De leuningen van de tijd

Bunker Hill, nulnummer. Eigen beheer, 62 blz., 315,- Millennium, tijdboek. Bezige Bij, 132 blz., 320,- NIEUW IS niet oud. Nieuw is het tegenovergestelde van oud. Literatuur van jonge mensen dient nieuw te zijn, te breken met oude waarden en conventies. Jonge schrijvers dienen anders te schrijven. Ze dienen hun literaire voorgangers aan te vallen. Anders zijn ze niet interessant.

DOOR Sander Pleij

Zo hebben we althans geleerd te denken: wat zich als nieuw aandient, zich presenteert als ‘jong’, wordt geacht de aanval te openen op het oude, het voorafgaande. De avant-garde bestaat bij de gratie van de traditie, de mainstream waartegen het goed schoppen is.
Met het eerste Manifest van het Futurisme van Filippo Tomassino Marinetti ging in 1909 de Historische Avantgarde definitief van start. Voortaan zou de ‘dynamiek van de nieuwe tijd’ een plaats krijgen in de kunst. Op doek, papier, op het dorpsplein, maar in godsnaam niet in musea of andere bolwerken van de maatschappelijke institutie kunst. Artikel tien luidde: ‘Wij willen de musea vernietigen, de bibliotheken, academies van elk soort…’
Nieuwe ontwikkelingen in de literatuur (over ‘stromingen’ durven we het nauwelijks nog te hebben) worden vaak in gang gezet of begeleid door tijdschriften en andersoortige clubs van schrijvers. Een literair tijdschrift is een podium voor schrijvers van een bepaald slag, al naar gelang de signatuur van het blad.
Halverwege de jaren tachtig zette De Held bijvoorbeeld de opkomst van Maximaal in gang en wist tegelijkertijd een nieuwe generatie schrijvers in het zadel te helpen. Wat later de XXIe Eeuw ging heten, publiceerde werk van aanstormende jongelingen als Martin Bril, Dirk van Weelden, Joost Zwagerman, Rogi Wieg, René Huigen, Robert Vernooy en vele anderen.
De Held – en Maximaal – nam duidelijk stelling, met een polemiek tegen de ulevellenpoëzie, de hermetische dichtkunst van Zuiderent en Faverey. Ook in het proza moest de weg worden vrijgemaakt voor een literatuur waarin de dynamiek van de eigen, moderne tijd een vooraanstaande plaats had, een literatuur vol beweging en onrust, geheel tegengesteld aan de saaie bedaagdheid van de jaren zeventig.
Sinds De Held en de XXIe Eeuw zijn er de afgelopen tien jaar nog wel nieuwe tijdschriften opgericht, maar in vergelijking met het luidruchtige, aangenaam brutale grote broertje was het op het polemische front nogal magertjes gesteld. Zo gaf zelfs Zoetermeer, toch een blad dat de dynamiek van de eigen tijd nadrukkelijk wilde volgen, expliciet te kennen niet te willen polemiseren. De redactieleden schreven liever zelf.
Dat geeft allemaal niets. Maar is er misschien iets voorgoed veranderd?
DEZE MAAND kwam er weer een literair tijdschrift bij. Het heet Bunker Hill, naar de roman Dreams from Bunker Hill van John Fante, waarin het verhaal wordt verteld van een jonge schrijver die vanuit zijn hotel op de berg Bunker Hill de literaire tijdschriften met verhalen bestookt. Geen blad dat ze plaatsen wil. Zo líjkt het tenminste, want op een dag, wanneer iedereen de moed allang zou hebben opgegeven, komt zijn droom toch uit en wordt zijn werk gepubliceerd in een echt literair tijdschrift.
Het zijn onbekende namen die Bunker Hill maken. De redactie, bestaande uit Machiel Bosman, Lolies van Grunsven, Menno Hartman, Daphne de Heer en Jasper Henderson plaatste bovendien geen eigen verhalen. Iets bekender zijn de leden van de redactieraad: Hans Goedkoop, Oek de Jong, Lisa Kuitert en Annie van den Oever. Ook het gepubliceerde werk komt deels van schrijvers die zich al bewezen hebben. In het nulnummer verzorgen Jaap Scholten, Wanda Reisel, Adriaan Jaeggi, Armand Kerkmeester en John Fante het proza. Erik Lindner, Eric Coenen, Jan Baeke, Ruben van Gogh en Victor Schiferli tekenen voor de poëzie.
Bunker Hill wil niet per se nieuw zijn, zo licht de redactie in een kort redactioneel toe. Er hoeven geen musea te worden neergehaald. Sterker nog, hier wordt juist geconstrueerd: ‘Men bouwt een museum niet omdat de andere zo slecht zijn, maar omdat ze vol zijn. Of omdat er geen ruimte is voor een kunst die wel een plaats verdient. (…) Bunker Hill is een tijdschrift met gevoel voor traditie. Voorop staat het werk van auteurs dat zich, zoals na lezing duidelijk zal zijn, niet staande houdt aan de leuningen van de tijd. Het schreeuwt, klaagt en jankt niet en het wil ook niet voor alles hip zijn. Het betreft hier proza en poëzie die zo veelzeggend zijn gebleken dat ze vormelijk geen gezochte vernieuwing nodig hebben, en waaraan verrassend kijken meer ten grondslag ligt dan verrassend willen schrijven.’
Dat is ook niet zo gek. Want voor je het weet ben je een generatie. Een nieuwe generatie. Dit is immers de tijd waarin schoolkinderen van acht met rugzakken op lopen waarop voorgedrukt Generation X staat, de tijd van Pepsi, the choice of a new generation. Dit is de tijd van de grote wedloop om alles wat nieuw, jong en pril is zo snel mogelijk te gelde te maken.
MAAR WAAR IS ondertussen de literaire vadermoord gebleven? Nieuwe tijdschriften komen toch in opstand? Vuurwerk! Straatrumoer! Nieuwelingen gaan op zijn minst toch even flink tekeer tegen A.F.Th. van der Heijden en de andere bewoners van Café De Zwart? Dat, weet de jonge schrijver al te goed, wordt van hem verlangd.
Ik ben dertien jaar oud en heb net onderuitgezakt plaatsgenomen op de doorgelegen bank voor de tv in mijn kamer. Niets in mij is van plan mijn verworven territorium te verlaten. ‘Hé lamstraal!’ spreekt mijn vader, ‘ga eens wat doen! Jij consumeert alleen maar. Je produceert helemaal niets.’ Ik antwoord met een welgemeend: ‘Kan mij het schelen?’ gevolgd door – ik voel dat er zoiets van me wordt verwacht -: ‘Ga jij maar lekker burgerlijk werken en belasting betalen.’ Dát had ik beter niet kunnen zeggen, want vanaf dat moment deed de ouderlijke vriendenkring niet meer alleen de huiskamer maar ook mijn schuilplaats aan.
Ik ontvang hangend op mijn bank. Steevast zijgen de ouderlijke vrienden met lieve en begrijpende blikken naast mij neer om mij vertrouwelijk toe te spreken. ‘De wereld ís ook best klote.’ ‘Zet jij je maar lekker af, dat deden wij ook.’ En: ‘Waarom schrijf je niet op wat je allemaal niet zint?’ Ik moet ook boeken lezen. Over ene Holden Caulfield bijvoorbeeld. Die gozer zette zich ook af.
Je afzetten omdat het van je verlangd wordt. Breken omwille van de breuk. Het is allemaal zo… zo conformistisch. Dat vindt ook de redactie van Bunker Hill. Jasper Henderson: ‘Er is niets conventionelers dan de avant-garde van nu. Ze is eigenlijk zelf een verkapt l’art pour l’art geworden. In deze tijden brengt het veel meer risico met zich mee wanneer je terugvalt op de traditie. Wij zijn veel vooruitstrevender en eigenlijk juist veel avant-gardistischer dan andere jonge literaire tijdschriften.’
Een beetje laf, zo zou je het ook kunnen interpreteren, dat behoedzame credo. Henderson toont zich verbaasd: ‘Het lijkt wel alsof we móeten vernietigen. We schijnen ook essays en polemieken te moeten opnemen. Maar dat willen we helemaal niet. We willen mooie literatuur bieden.’
Het in september te verschijnen eerste nummer zal wèl een manifest kennen. Daaruit moet duidelijk worden dat de redactie zichzelf niet als elitair ziet, maar – ‘misschien heel idealistisch, hoor’ – ‘mooie verhalen’ wil brengen die vrij toegankelijk zijn.
Wat nu verstaat de redactie onder mooi? Henderson: ‘Dat is literatuur die niet alleen op vorm maar ook op inhoud is gericht. Wij vinden het niet interessant om de werkelijkheid rauw-realistisch te beschrijven zoals de Nix-schrijvers dat deden. Een verhaal over deze tijd is alleen interessant wanneer de werkelijkheid wordt geabstraheerd, wanneer ze eigenlijk boven de eigen tijd uit wordt getild. Voorts blijft literatuur natuurlijk ook voor een groot gedeelte een gevoelskwestie. Het doet je iets of niet. Wij pretenderen te weten wat goede literatuur is.’
SLAAT MEN Bunker Hill open, dan valt als eerste op dat het blad geen fratsen uithaalt met de vormgeving. Duidelijk leesbaar (en dat is helemaal niet zo vanzelfsprekend voor een jong literair tijdschrift) zijn twee ‘mooie verhalen’ van Jaap Scholten (1963) en Wanda Reisel (1955) afgedrukt. In ‘Een klein oponthoud’ kijkt Reisel terug op haar jeugd: ‘Wij waren er van overtuigd dat onze manier van leven de enige juiste was en dat ons observeren een intensiteit en kennis met zich meebracht die ons ver boven wie dan ook verhieven. Wij waren niet minder dan Jonge Goden, en eigenlijk waren we dat ook, hoewel we gewoon Nare Klootzakjes waren. (…) Wij hebben ons altijd weten aan te passen, ons altijd weten te redden. Wij hebben ook vrienden verloren en begraven. Wij zijn ouder nu, wij genieten van Franse kazen en Chileense wijnen. Wij hebben de tijd nooit beschuldigd. Wij bezoeken buitenlandse steden. Wij reizen met treinen. Dit hier is alleen maar een oponthoud, een klein oponthoud in ons leven.’
Jaap Scholten beschrijft, de Arturo Bandini-cyclus van Fante indachtig, hoe hij erin slaagde zijn eerste boek uitgegeven te krijgen: ‘In het bescheiden, regelmatige handschrift stond: Goed. Doorgaan. Dan hebben we voor het eind van het jaar een boek. Thomas Rap. Zingend draaide ik de deur in het slot.’
HET LEZEN VAN Bunker Hill is een aangename bezigheid, als was het een boek van Harry Mulisch op een warm vakantiestrand. Loom, met de hersens op halve kracht. Hoe anders is Millennium! Het blad van de kunstgroep De Lage Landen is onder de hoede van De Bezige Bij aan een tweede jeugd begonnen en verscheen twee dagen na Bunker Hill met een nieuw nummer, nog steeds niet als literair tijdschrift maar als tijdboek. Voornaamste kenmerk van de verschijningsvorm: onleesbaarheid. Bijna het gehele nummer is in kapitalen gezet. De zogenaamd hippe vormgeving behelst naast plaatjes hermetische lappen tekst. Alinea’s worden met een schuin streepje aangegeven.
Wie deze hindernis echter neemt, wordt aangenaam verrast. Dan gebeurt er namelijk iets, iets dat veel substantiëler voelt dan het lezen van zomaar een ‘mooi verhaal’. Want Millennium maakt wat los. Het laat zien constant op zoek te zijn naar het wezen van de eigen tijd. Het doet pogingen vorm te geven aan de eigen obsessies. Zó voelde dat dus, de drang om te lezen over de eigen tijd.
Millennium experimenteert wat af (zo zijn er de flirt met de rap, het thema van het engagement, de poging te ontsnappen aan cynisme, dat altijd een zeker nihilisme in zich draagt) maar overal wordt de wens, de verwoede poging de eigen tijd te analyseren, voelbaar. Bijvoorbeeld aan de hand van het thema van dit nummer, hardcore, dat, zo constateert Joris Abeling, is verworden tot niet meer dan een hol predikaat ter aanduiding van de ‘gezellige’ wijze waarop de bijna-eenentwintigste-eeuwer zijn vrije tijd doorbrengt.
Millennium leeft, schreeuwt het de lezer in de oren. Doe je ogen open en onderzoek! Gelukkig is Millennium daarnaast geen literair tijdschrift. Was het dat wel, dan had de redactie misschien niet zoals nu een paginagrote demonstratiekalender afgedrukt.
MOOI IS DE literaire bijdrage van Serge van Duijnhoven, de geëngageerde schrijver die toen hij zich enige tijd geleden op zijn engagement beriep, bijkans met pek en veren de stad uit werd gedragen. Van Duijnhoven zou volgens de kritiek leiden aan een ‘te nadrukkelijk politiek engagement’. Eigenlijk zou hij koketteren met zijn engagement. Een beetje naar Sarajevo gaan, zèg. Wat dacht die ijdele hals wel? De rampentoerist.
Van Duijnhoven trekt zich niets aan van de kritiek en publiceert in de nieuwe Millennium met ‘Boulevard Oktoberrevolutie’ rustig weer een verhaal over voormalig Joegoslavië. Há! Hij heeft het engagement tot thema gemaakt. Verrast kijkt hij toe hoe zich onder westerse ogen een oorlog ontwikkelt, hoe daarop wordt gereageerd. Hoe hij daar zélf op reageert. Daarbij spaart hij zichzelf zeker niet, bijvoorbeeld als hij stelt: ‘Oorlogen zijn verworden tot red light districts waar onguur volk, soldaten en journalisten hun ronde maken langs de plaatselijke bevolking (poserend, soms zeer onbeschaamd, in naakte misère).’
Millennium zet aan tot meedenken, tegensputteren, betrokken zijn. Als een drammend en dreinend kind – ‘Maar waarom dan? Waarom?’ – onderzoekt het de alledaagse werkelijkheid. Nergens nemen de millennaristen genoegen met het gemakkelijkste van alles: een vooringenomen, cynische blik.
Bunker Hill en Millennium. Voor je het weet hebben de critici weer een leuk contrast gevonden (doet het later ook altijd erg goed in geschiedenisboekjes voor eerstejaars Nederlands). Bunker Hill is dan elitair, Millennium geëngageerd. Terwijl ze met al hun verschillen juist blijken samen te komen in een poging om opnieuw te observeren, om zelf te willen kijken naar de eigen tijd en cultuur, zonder (verplicht) in dialoog te gaan met literaire vaders en moeders, opa’s en oma’s.
Drie jaar geleden signaleerde Xandra Schutte hoe bij de schrijvers van de generatie Nix (waar zij Joost Zwagerman, Rob van Erkelens, Ronald Giphart, Hermine Landvreugd, Joris Moens, Don Duyns en Erik Caspers toe rekende) het overbewustzijn en de pose tot handelsmerk zijn gemaakt: ‘Ze zijn superindividualistisch, en toch positioneren ze zich, al dan niet ironisch, als lid van een generatie. Een van de pomo-schilders in Zwagermans Gimmick! stelt cynisch dat hij, als hij werkt, altijd zijn achterhoofd ziet, hij objectiveert altijd. Voor de bovengenoemde schrijvers geldt dat ook: zij zien hun achterhoofd, zij objectiveren. Zij hebben allen de neiging om met een overdosis aan zelfbewustzijn hun personages en zichzelf stevig in de tijd te verankeren.’
Daar hebben Bunker Hill en Millennium genoeg van. De wereld, zo lijken zij te hebben besloten, is groter dan het eigen achterhoofd, en haar ontdekken en begrijpen vereist meer dan het staren naar de eigen navel. Zoals in de schilderkunst een reactie kwam op het postmodernisme met de oprichting van After Nature (opnieuw leren kijken en schilderen met klassieke materialen), zo kiest Bunker Hill ervoor weer te leren observeren: verrassend kijken en schrijven met traditionele technieken. Ook Millennium weigert nog langer te objectiveren en de eigen persoon en motieven voortdurend ter discussie te stellen; dat leidt uiteindelijk tot niets anders dan inertie en nihilisme.
Met Bunker Hill en het vernieuwde Millennium lijkt er, laat in de jaren negentig, langzamerhand een jonge literatuur te ontstaan waarvan de schrijvers niet meer van zins zijn zich in de oeroude mal te laten gieten van de jongere die zijn voorouders attaqueert. Ze hebben het veel te druk met het schrijven van hun verhalen. Alsof het credo luidt, naar Nike: geen geouwehoer, just do it!

© Sander Pleij / De Groene Amsterdammer juli 1997

Krantenarchief

11 juli 1997

ONNO BLOM

De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften

De herrijzenis van twee jonge literaire tijdschriften

AMSTERDAM – Bijna twee jaar nadat het literaire tijdschrift MillenniuM met een ‘techno-poëtisch’ feest een luidruchtige dood was gestorven, verscheen vorige week een nieuw dubbelnummer. Het blad van de ‘kunstenaarsgroep de Lage Landen’ heeft onderdak gevonden bij uitgeverij De Bezige Bij.

“Een tijdje geleden waren we op zoek naar een uitgever”, vertelt MillenniuM-redacteur Joris Abeling. “Het hoefde niet per se de Bezige Bij te zijn, maar wij voelden ons direct thuis. Albert Voster, directeur van de Bij, was enthousiast en steunde ons. Dat misten we bij Prometheus.”

MillenniuM kreeg vorig jaar, nadat de redactie het blad had opgeheven, toch nog een stimuleringssubsidie. De tijdschriftencommissie van het Literair Produktie- en Vertalingenfonds had weliswaar aarzelingen over de inhoud van het blad – “de kwaliteit is niet altijd goed te noemen, en de samenstelling van de nummers onevenwichtig” – maar kende toch een subsidie toe omdat MillenniuM een ‘laboratoriumfunctie’ zou hebben.

Dat was nu juist wat Suzanne Holtzer, redactrice van de Bezige Bij, aantrok in het blad: “Literaire tijdschriften zijn altijd maar pogingen. Het is duidelijk wat MillenniuM voor ons kan betekenen. Een tijdschrift is voor jonge schrijvers een honingpot.” De Bezige Bij is er in de afgelopen jaren maar matigjes in geslaagd nieuw literair talent aan zich te binden. De trotse uitgeverij van de Vijftigers is al te lang afhankelijk van oudere bestseller-auteurs als Mulisch en Claus en probeert op allerlei manieren jonge bijen naar de honingpot te lokken.

Het is opvallend voor een uitgeverij als de Bezige Bij dat de literaire kwaliteit van het blad kennelijk niet de belangrijkste maatstaf is gebleken. “De MillenniuM-redacteuren hebben een houding ten opzichte van literatuur die spannend is omdat ze zich niet confirmeren”, zegt Holtzer. “Of dat altijd kwaliteit oplevert, dat weet ik niet. Ik denk in potentie.” Betekent dat ook dat bijvoorbeeld het nieuwe werk van Serge van Duynhoven – dat net als de vorige nummers van MillenniuM bij Prometheus verscheen – bij de Bezige Bij zal gaan verschijnen? Holtzer: “Dat is een toekomstperspectief dat zeer wel denkbaar is.”

Dat de toekomst, ware die afhankelijk van de schrijvers van dit tijdschrift, niet altijd even zonnig zal zijn, blijkt uit het huidige dubbelnummer. ‘Gezelligheid’ en ‘hardcore’ zijn de twee thema’s van het dubbelzijdig en in twee verschillende stramienen opgemaakte ‘MillenniuM’. Het gezellige gedeelte toont steeds dezelfde foto’s van onbekenden, die elkaar in de armen vallen. Bijbehorende tekstballonnetjes luiden bij voorbeeld: “De maat was vol althans de mijne wel” en “uche, uche”. Dit niveau van meligheid wordt maar nauwelijks tenietgedaan door semi-nostalgisch gebabbel over de Brabantse geboortegrond van een aantal van de redacteuren of een bijdrage van Ronald Giphart die voor de zoveelste keer bekent dat hij aftrekken ‘namelijk nogal behoorlijk lekker’ vindt.

Het hardcore-gedeelte van MillenniuM gaat er, gevat in een haast onleesbare opmaak, steviger tegenaan. Het is een mix van nodeloos geweld, loos engagement inhoudsloze ruige taal. Serge van Duijnhoven roept daarop hard: “Hardcore leeft, en wij leven dankzij hardcore! Het kan ons niet hard, niet écht genoeg zijn. De steden kreunen, de aarde scheurt, het bloed gorgelt in de kelen van de in kelders verborgen kinderen. Uit de diepte komt het, en daar zullen we het verder zoeken.”

Het nieuwe MillenniuM, dat zijn lezers het moderne levensgevoel hardhandig inwrijft, heeft bij toeval nu al een natuurlijke tegenpool gekregen. Een groep onbekende jonge redacteuren – Machiel Bosman, Lolies van Grunsven, Menno Hartman, Daphne de Heer en Jasper Henderson – bracht vorige week het nulnummer uit van Bunker Hill, tijdschrift met literatuur. “Bunker Hill is een tijdschrift met gevoel voor traditie,” schrijft de redatie. “Voorop staat het werk van auteurs, dat zich, zoals na lezing duidelijk zal zijn, niet staande houdt aan de leuningen van de tijd. Het schreeuwt, klaagt en jankt niet en wil ook niet voor alles hip zijn.”

Niet alleen de klassieke vormgeving, maar ook de gedichten en verhalen in Bunker Hill – de titel is ontleend aan John Fante – blinken nu juist niet uit door vernieuwingsdrift. Exemplarisch mogen Victor Schiferli’s verzen heten, waarin valt te lezen: “Niemand zag hoe de woning achterbleef / na de vergrendeling. Hoe zon scheen / op planten en tapijt, stof danste / in bundels, post viel op de deurmat. / Zoals woorden, eenmaal geordend, / in het gedicht kunnen verdwijnen.”

Traditioneel en stoffig is het gebodene inderdaad, maar ‘het stof danst’, om Schiferli nogmaals aan te halen. In tegenstelling tot de knallende opmaak en taal van MillenniuM staat op de fraai gedrukte pagina’s van Bunker Hill een aantal proeven van ouderwets goed geschreven bijdragen. Initiatiefnemer Jasper Henderson weet dan ook trots te melden dat Bunker Hill vanaf september door Thomas Rap zal worden uitgegeven. Henderson haast zich te zeggen dat aan de huidige opzet niets zal veranderen: “Een grote uitgeverij wilden we dus absoluut niet. We willen klein en onafhankelijk blijven.” Zo is sinds vorige week, midden in MillenniuMs tijd van gorgelend bloed, ook de literaire traditie uit de as herrezen.

© Trouw 2009

Millennium zoekt waarheid in knipselkrant

RECENSIE, PETER SWANSBORN
Gepubliceerd op 10 februari 1998 in de Volkskrant

De waarheid mag voor velen een zeldzaam goed zijn, het tijdschrift MilleniuM weet er in haar nieuwste nummer 44 pagina’s mee te vullen. ‘Een overzicht van een jaar MillenniuM-waarheden in de (inter-)nationale media’, aldus de knalrode wikkel die vijf in elkaar gevouwen katernen omvat. MillenniuM maakt de balans op van 1997 en doet dit in de vorm van een knipselkrant.

Elke pagina van MillenniuM lijkt te zijn overgenomen uit een variëteit van dag-, week- en maandbladen, van De Telegraaf tot de Flash Art, van het Spaanse dagblad El Pais tot de Utrechtse uitgave van het advertentieblad Via Via.

De illusie wordt zodoende gewekt dat de redactie van MillenniuM uit al deze bladen artikelen heeft verzameld die zij, om welke reden dan ook, als een ‘waarheid’ zag of in elk geval van genoeg belang achtte om over te nemen en met de lezer te delen.

Al lezende blijkt al snel dat het hier een ‘practical joke’ betreft en dat geen van de reportages, verhalen en gedichten ooit in de betreffende bladen heeft gestaan. Het De Groene Amsterdammer artikel waarmee MillenniuM opent, een artikel ter nagedachtenis van prins Bernhard gedateerd op 29 oktober 1997, is daarvan hetoverduidelijke bewijs.

Het feit dat de kaarten zo duidelijk zijn doorgestoken doet niets aan de pret af. Integendeel, was dit niet het geval, dan zou de puzzel-achtige vormgeving de boventoon voeren en zou het mogelijk belang van de inhoud bij voorbaat het onderspit delven.

Even verwarrend als geestig is wel dat een aantal bijdragen is geschreven door medewerkers van de nagebootste bladen. Zo is bijvoorbeeld het artikel over prins Bernhard niet alleen vormgegeven als een De Groene-artikel, maar is de auteur, René Zwaap, in werkelijkheid ook redacteur van De Groene.

Zwaap doet in licht ronkende bewoordingen een welgemeende poging tot afrekening. Zijn artikel zet vragen bij de politieke onkwetsbaarheid van prins Bernhard, de ‘Teutoonse 007′, en onderzoekt tegelijk diens belangstelling voor Germaanse mystiek.

Bekende zaken als de Greet Hofmans-affaire en de Lockheed-steekpenningen komen ter sprake, maar ook minder bekende gebeurtenissen als de Hitler-groet door gasten op het huwelijksfeest in 1937 en het vermeende misbruik van gelden van het Wereld Natuur Fonds ten gunste van het voormalige Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. In zekere zin is het jammer dat dit serieuze en nietsontziende betoog van Zwaap in een tijdschrift verschijnt dat het als grap verpakt.

Op een viertal Vrij Nederland-pagina’s houdt Serge van Duijnhoven een omstandig pleidooi voor Willem Oltmans, de 72-jarige journalist die reeds jaren verkondigt door de Nederlandse Staat benadeeld te zijn. Oltmans schijnt momenteel naadloos te passen in het vrijblijvende, modieuze verzet dat een aantal jonge schrijvers en tijdschriftmakers als enige mogelijkheid lijkt te zien. Onlangs werd ook in het nieuwe tijdschrift Vrijstaat Austerlitz Oltmans als een held naar voren geschoven en werd hem een prijs voor ‘onbuigzaamheid’ toegekend.

Oltmans zal het ongetwijfeld allemaal prachtig vinden, maar Van Duijnhoven maakt zichzelf op z’n zachtst gezegd belachelijk. Kritiekloos laat hij zich hier voor het karretje van Oltmans spannen door diens gevecht met de Nederlandse regering voor te stellen als ‘de Hollandse Dreyfusaffaire’ en door stellig te beweren dat ‘weinigen in Nederland de waarheid zo serieus (lijken te) nemen als Oltmans’.

De nagemaakte De Morgen-pagina’s vormen het meest humoristische deel van MillenniuM. In een opgewonden, uit-de-bocht-vliegende stijl schrijft de Vlaamse dichter en performer Didi de Paris over het stigma dat Hillary Clinton in haar rechterhandpalm kreeg toen zij Moeder Theresa begroette, over ‘het lijk van de week’ en over een Belgisch televisiestation dat gebruik maakt van het ‘Handbuch der Kommunikationsguerilla’.

Ook de advertenties voor onder andere ingenieurs op het gebied van ‘massabeheersingssystemen’ en de pagina’s in Privé-stijl (inclusief het voor de Privé gebruikelijke foutieve zetwerk) maken MillenniuM tot een tijdschrift waarvan de amusementswaarde de literaire en ook de journalistieke waarde overstijgt.

Peter Swanborn

Millennium. Nummer 12, winter 1997/98. De Bezige Bij, ƒ 20,-.

Medewerker Joris Abeling verongelukt

Door een onzer redacteuren

artikel | Woensdag 18-02-1998 | Sectie: Binnenland | Pagina: 2

ROTTERDAM, 18 FEBR. Bij een verkeersongeluk in Hongarije is eergisteren Joris Abeling omgekomen. Hij was redacteur van het cultureel tijdschrift ‘MillenniuM’ en vaste medewerker van NRC Handelsblad. Hij is 26 jaar geworden.

Na het gymnasium in Oss volgde Joris Abeling een jaar colleges in Cambridge en Oxford. Daarna studeerde hij geschiedenis in Amsterdam. Na zijn doctoraalexamen in 1994 liep Abeling stage bij de verslaggeverij van deze krant. Afgelopen zomer keerde hij, na een jaar gewerkt te hebben bij de VPRO-televisie, terug als medewerker. Voor de bijlage Boeken verzorgde hij sinds augustus 1997 de nieuwsrubriek ‘Ingenaaid , Gebonden’.

Tijdens zijn studie was hij redacteur van het Amsterdamse historische tijdschrift ‘Skript’. In 1993 richtte hij, samen met Serge van Duijnhoven, het culturele tijdschrift ‘MillenniuM’ op. Voor uitgeverij Prometheus stelde hij een bundel samen met interviews die in Nederland baanbrekend zijn geweest. Begin 1996 publiceerde hij het boek ‘Teloorgang en wederopstanding van de Nederlandse monarchie, 1848-1898’, het onderwerp waarop hij eerder was afgestudeerd. Bij uitgeverij Jan Mets was eerder zijn beknopte biografie van koning Willem III verschenen.

Persoon: Joris Abeling

Joris Abeling 13.09.71  -  16.02.98

Joris Abeling 13.09.71 – 16.02.98

Archief \ 1998 \ Februari \ 20 \ boeken \ 2

In memoriam Joris Abeling

Redactie Boeken NRC-Handelsblad

artikel | Vrijdag 20-02-1998 | Sectie: boeken | Pagina: 2

Afgelopen maandag is Joris Abeling, de redacteur van de wekelijkse rubriek ‘Ingenaaid , Gebonden’, bij een auto-ongeluk in Hongarije om het leven gekomen. Hij was, na een korte vakantie in voormalig Joegoslavië, op weg naar huis. Deze week zou hij weer aan het werk gaan. Joris Abeling is 26 jaar geworden.

De historicus Joris Abeling was een veelbelovend en energiek talent. Zijn journalistieke werk was nog maar net begonnen, maar zijn aanwezigheid leek al vanzelfsprekend. Hij wachtte niet af tot een opdracht langskwam, hij nam zelf het initiatief. Voor oudere redacteuren toonde hij respect, maar hij schrok niet voor hen terug. Dat leidde tot onverwachte, interessante en soms plagerige discussies. De rolverdeling lag daarbij vast: hij poneerde iets met aplomb, een ander weersprak dat brutaal, het idioom werd allengs eigenwijzer, waarna geconcludeerd werd dat er een stuk in zat, mits de feiten geverifieerd werden.

Joris Abeling was daarmee een representant van een nieuwe generatie in de journalistiek. De krant was voor hem meer dan het café, maar ook meer dan een dienstbetrekking. Wereldbeeld en mensbeeld schuurden langs elkaar.

Dat bleek ook buiten het journalistieke milieu. Joris Abeling was een drijvende kracht achter MillenniuM, een ambitieus tijdschrift dat de gevestigde literaire bladen wil uitdagen. Hij had drie boeken op zijn naam staan, waarvan er twee het Huis van Oranje tot onderwerp hadden. Vlak voor zijn vertrek naar Joegoslavië had hij het plan opgevat voor een derde publicatie over de monarchie in Nederland. Deze fascinatie voor koningin Beatrix en haar voorouders was geen toeval. Joris Abeling had radicale opvattingen over het establishment, maar hij was niet bang het op te zoeken.

De krant en de bijlage Boeken hebben daaraan veel te kort plezier mogen beleven.

Persoon: Joris Abeling

Joris abeling (1971-1998)

Naast Joris voelde je je vaak oud. Vergeleken bij hem was je overal te laat aan begonnen, had je overal te lang over gedaan. Hij had al zo’n groot palmares, terwijl hij nog niet eens zevenentwintig was. Vorige week kwam hij om, minstens een halve eeuw te vroeg. Auto-ongeluk in Hongarije.

DOOR Rob van Erkelens

Op zijn zeventiende vertrok Joris naar Engeland, waar hij een half jaar in Oxford studeerde. Vervolgens nieuwe geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In 1994 studeerde hij af op de Nederlandse monarchie in de tweede helft van de negentiende eeuw. Zijn scriptie bewerkte hij later tot een boek, Teloorgang en Wederopstanding van de Nederlandse Monarchie.
Daar kon je Joris goed mee plagen, met dat saaie meesterwerk van hem. Terwijl wij zwoegden op die grote debuutroman, die definitieve po‰ziebundel, schreef Joris onverstoorbaar tientallen artikelen voor kranten en tijdschriften, over van alles. Hij hoefde geen schrijver te worden.
Ik leerde Joris Abeling kennen in de tijd dat hij met Serge van Duijnhoven, zijn boezemste boezemvriend, MillenniuM had opgericht, ‘detonatief tijdboek van de Kunstgroep Lage Landen’, en ik het literaire tijdschrift Zoetermeer. In een artikel van Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd lazen we dat wij de messen moesten slijpen en de literaire strijd aangaan. Want wij waren zo verschillend, dat kon alleen maar oorlog worden.
Het werd geen oorlog. Er was geen strijd. We bleken veel waardering te hebben voor elkaar. Dat de toon verschilde, dat deed er niet toe.
Het ging altijd over deze, onze tijd. MillenniuM schreef in een van haar eerste nummers: ‘(“Nieuwe chaos” is een omschrijving die wel eens wordt gebruikt voor het tijdperk na de val van de Muur. De wereld wordt er alleen maar onoverzichtelijker op nu vaste scheidslijnen als ideologie en afkomst, levensovertuiging en leeftijd vervagen. Als nomaden reizen wij door de tijd. MillenniuM beschouwt de nieuwe chaos als een verademing.’
Hier beschreef Joris Abeling zichzelf en zijn houding tegenover de wereld. Die nieuwe chaos, waarin hij zich buitengewoon thuis voelde. Dat blijkt uit de diversiteit van zijn bezigheden. Tijdens zijn studie schreef hij voor De Groene en maakte hij interviews voor de lokale radio. Hij was redacteur van het historische tijdschrift Skript. Hij liep stage bij NRC Handelsblad, waarvoor hij zou blijven schrijven. En sinds augustus 1995 was Joris als researcher in dienst van VPRO’s Dummer en Lopende zaken. Hij hield nog tijd over om de bundel Interviews uit Nederland samen te stellen en een minibiografie van koning Willem III te schrijven.
Veelzijdigheid als levenshouding. Bij Joris was het op een of andere manier vanzelfsprekend dat hij een doortimmerd politiek NRC-stuk schreef na een nacht dansen op een ondergronds festival dat hij zelf organiseerde. Het fameuze New Rage-feest van MillenniuM was dat, in de sm-kelders van de Posthoornkerk. Detonerend. Veelzijdig. Mompelende dichters uit Macedoni‰, hysterische kunstenaars uit Groningen, verlegen performers uit Londen, en, naarmate de nacht vorderde, steeds meer wijdgepupilde, blootgebuikte dansmeisjes met de beat in hun benen.
En Joris was alles. En hij paste overal bij. Bij de dichters, bij de dansers. Ik denk dat hij dat kon omdat hij het zelf allemaal was. Joris was dichter en danser. En denker. Tegelijk.
Een open gezicht. Een innemend, mooi jongensgezicht. Overal op zijn plaats. Omdat hij overal paste. Joris was ervoor toegerust om, als volbloed postmodern mens, verscheidene levens tegelijk te leven. Dus leeft hij, na zijn tragisch ongeluk in Hongarije, voort. Dat kan niet anders.

© Rob van Erkelens / De Groene Amsterdammer

T O M   R O O D U I J N

De column De Draad verschijnt vijf keer per week.
Reacties naar rooduijn@nrc.nl


20 februari 1998

Joris
‘Joris terug’ staat er in mijn agenda op woensdag 18 februari. Vorige week zaterdag was hij vertrokken, hij belde me die middag nog op.

We werkten samen aan een boek, ‘De Republiek der Nederlanden’, waarin artikelen staan over de wenselijkheid van een republikeins staatsmodel en de nadelen van de monarchie. Een idee van Joris, opgekomen nadat hij plannen voor een boek over het veranderende Nederlandse landschap had laten varen. Hij gaf mij een rijtje namen en telefoonnummers door van historici die hij vóór zijn vertrek niet meer te pakken had gekregen. Ik zou dat werk overnemen, meteen na zijn terugkomst zouden we weer contact opnemen.

Op de dag voor zijn vertrek naar Nederland overleed Joris Abeling bij een verkeersongeluk in Hongarije. Joris was een energiek, vindingrijk en veelzijdig journalist en een aimabel, vrolijk mens. Hij was iemand van wie nog veel kon worden verwacht; in de paar jaar dat 26-jarige Joris Abeling journalist was, schreef hij spraakmakende stukken in de Agenda-bijlage en het Zaterdags Bijvoegsel van NRC Handelsblad, hij publiceerde een paar historische boeken, hij was redactiecoördinator van het literaire tijdschrift MillenniuM en hij maakte een reeks reportages voor de VPRO-televisie. De laatste maanden hield hij zich intensief bezig met een wekelijkse rubriek over het boekenvak. Joris was prettig gezelschap, je kon onbedaarlijk met hem lachen. Hij was een perfect imitator; uit de manier waarop Joris Mai Spijkers nadeed, kwam een genadeloze maar ook liefdevolle karikatuur van deze uitgever tevoorschijn. Joris was consciëntieus, hield in zijn Literaire Agenda een enorme databank met namen, telefoonnummers en adressen bij.

Een paar weken geleden zag ik dat hij nog de agenda van het vorig jaar hanteerde, en zei daar wat van. ,,Die gebruik ik nog altijd, omdat het zo’n heidens karwij is om alles over te schrijven.”

Gisteravond zat een dertigtal vrienden, familieleden en collega’s in verslagenheid bijeen in het uitgevershuis waaraan Joris zich het afgelopen jaar had verbonden: De Bezige Bij. De bel ging en tot ieders verrassing kwam Serge van Duijnhoven, Joris’ boezemvriend en reisgezel in Hongarije, de trap op. Hij werd ondersteund door zijn broer; Van Duijnhoven liep bij het ongeluk een gebroken knieschijf en een lichte hersenschudding op. De ziekenwagen die hem op het vliegveld opwachtte had hij naar zijn vrienden gestuurd, alvorens zich in het Onze Lieve Vrouwengasthuis te laten onderzoeken.

Het verhaal van Van Duijnhoven, verteld op bewonderenswaardig rustige wijze, was een opsomming van feiten, maar ging over de broosheid van het menselijk bestaan. Een onverwachte manoeuvre van een voorligger (die dronken bleek te zijn), twee auto’s botsten frontaal op elkaar en een veelbelovend leven was ten einde. Van Duijnhoven haalde een dagblad te voorschijn dat ter plaatse was verschenen: de foto’s toonden twee verschrompelde wrakken; het was een mirakel, besefte iedereen toen de krant rondging, dat Serge hier nog zat. ,,Het had ook omgekeerd kunnen zijn”, zei hij. In zijn blik verborg zich een verstarring door de confrontatie met de dood, in zijn beheerste relaas een peilloos verdriet.

De zuster en vriendin van Joris kwamen binnen, ook net uit Hongarije teruggekeerd. Er moesten praktische zaken worden geregeld, zoals dat gaat bij sterfgevallen. Wie wilde er helpen bij het beschrijven van de enveloppen? Dat het veel werk was illustreerde Joris’ zuster met de lange adressenlijst die ze opsloeg, uit de Literaire Agenda van 1997.

Tijdschriftenmakers in discussie tijdens Nacht van het Boek in Tilburg

“Om aan het gebabbel van alledag te ontkomen?”

[Ramon de Louw – Katholieke Universiteit van Brabant, mei 1998]

bron: http://stuwww.kub.nl/kik/k7-9798/kik-inh.htm

Als thema van de Nacht van het Boek gold “de Nacht van de lezer”. Dit thema was onderhuids aanwezig tijdens de forumdiscussies die in de Grote Zaal van de schouwburg gehouden werden. Bij de discussie over tijdschriften bleek de lezer echter geen rol te spelen.
“Jullie lijken toch niet echt met de lezer bezig”, merkt presentatrice Désirée Schijns op. Serge van Duijnhoven, redacteur van het tijdschrift Millennium kijkt haar niet begrijpend aan. Schijns bedoelt dat het themanummer van Millennium (over ‘fake’) misschien iets te veel voor een incrowd is geschreven. Ze gebruikt het woord ‘cult’. Volgens van Duijnhoven, zichtbaar geërgerd, heeft ze het dan goed mis. Het blad richt zich juist op de lezer. “We zetten de lezer expres op het verkeerde been”.

In de verdere discussie wordt de lezer buiten de deur gehouden. Literaire tijdschriften blijken vooral een speeltuin te zijn voor de makers. Er blijkt overigens weinig nodig te zijn om het bestaan van een tijdschrift te rechtvaardigen. Jasper Henderson, redacteur van Bunker Hill gaat hierin het verst: “We voegen niets nieuws toe, maar we hebben wel een goede vormgeving”. In de tijd van Lionel Deflo, hoofdredacteur van Kreatief, ging het toch anders. Bij de oprichting van het tijdschrift in 1966 speelde maatschappijkritiek van de jonge garde een zeer voorname rol. Ook bij Van Duijnhoven kwam het blad voort uit iets wat hij met “jeugdig dwaas elan” betitelt. Dat elan leidde tot een tijdschrift waar verschillende disciplines als theater, beeldende kunst, journalistiek en literatuur samenkomen in een telkens veranderende vormgeving. Het blijkt dat het enthousiasme van de bladenmakers de grootste reden is voor het bestaan van een literair tijdschrift.

Maar waaruit bestaat dit enthousiasme dan? Désireé Schijns informeert of het misschien te maken heeft met vernieuwingsdrang. Van Duijnhoven: “Nee, het is meer het experiment. Als je toch beseft wat allemaal al gedaan is, dan blokkeert dat”. Deflo voegt toe dat het bij Millennium toch om actualiteit draait. In zekere zin maakt het blad zelf actualiteit. Als de presentatrice opmerkt dat je met een tijdschrift toch nooit de actualiteit kan vangen, vraagt Henderson zich hardop af waarom de overige heren geen krant maken. “Het gaat toch om de tekst”. Hij hekelt verder de interdisciplinariteit die een blad als Millennium kenmerkt: “Er is een literaire taal ontwikkeld om een eigen domein te hebben, om aan het gebabbel van alledag te ontkomen”.

De redacteuren blijken het over de functie van de bladen beter eens te kunnen worden. Een literair blad is een kweekvijver voor jong talent. Deflo voegt daaraan toe: “Ook de begeleidingsfunctie is belangrijk. Daarnaast kunnen we overzichten geven. Bijvoorbeeld van jonge poëzie. Hiervoor zijn kranten te vluchtig”. Hij verklaart verder dat themanummers het beste dat doel dienen.

En of ze voor jong talent nog zijn gaan kijken bij de’ Prijs van de Nacht van het Boek’, misschien? Alledrie schudden ze van nee. Van Duijnhoven: “Ik ben er niet de hele dag mee bezig”. De organisatie van de Nacht blijkbaar ook niet, want even later verschijnt er een man met een motorzaag ten tonele. De tijd is om.. Een snelle slotconclusie dus: “De kracht van het literaire tijdschrift is dat er zoveel zijn”. Vooruit dan maar.

Zie ook: http://www.designpolitie.nl/e.html

MillenniuM #12: Fake (520 kb)

http://www.designpolitie.nl/e_folder/e_6.html

Puur leven in Tsjernobyl

NIET BEKEND, PETER SWANBORN
Gepubliceerd op 16 februari 1999 in de Volkskrant

Het schoppen tegen overheid en burgermansmoraal is een bekend literair gegeven, maar daarom nog niet minder noodzakelijk. De maatschappelijke orde is er om bekritiseerd te worden en wie zou deze taak beter kunnen verrichten dan de schrijver?

Het tijdschrift dat zich vanaf zijn begin heeft gespecialiseerd in een dergelijke vorm van romantisch anarchisme heet MillenniuM en ook het nu verschenen themanummer over ‘orde’ richt zich in een vijftal korte artikelen op maatschappelijke misstanden. Tevens bevat MillenniuM een moeizaam soort proza dat zich net als de poëzie van zijn meest geëngageerde kant wil laten zien.

MillenniuM opent met een geestig verslag van Sebas Faber over het dagelijks leven in het Noord-Amerikaanse eco-stadje Davis. In deze utopie voor milieubewuste wereldverbeteraars wordt niets aan het toeval (of het individu) overgelaten. Voor de kleinste vorm van incorrect gedrag is een boete bedacht en zelfs fietsers dienen zich te houden aan een maximaal toegestane snelheid. ‘Wat begon als een tolerante tegencultuur is in een paar decennia verstard tot een nauwverholen fascisme.’

Een meer chaotische orde komt ter sprake in de brieven die Hans Kateman schreef aan de verschillende gemeentelijke diensten van Sint Petersburg. Kateman raakte verzeild in hospitaal nummer 54 nadat hij op Russisch-absurdistische wijze zijn hand verwondde tussen de deuren van een overvolle stadsbus. Zijn ‘puntjes van kritiek’ aan het adres van directeuren en toiletjuffrouwen wijzen op het tragikomische karakter van zijn ervaringen al verkeren de details soms op de rand van flauwiteit.

Pijnlijker is een verslag over de ‘vrijstaat Tsjernobyl’. Eindredacteur Gert den Toom trof er teruggekeerde boeren aan samen met uitgestrekte wietplantages en een proto-fascistische ‘straatideoloog’: ‘In onze vrijstaat keren wij terug naar een moderne vorm van de zelfverzorging, naar een autarkisch leven. (. . .) Het boerenleven is ten slotte het puurste leven: dichtbij, ja met de natuur. Je eigen groente verbouwen, gewoon je eigen kaas en melk maken. Voor jezelf kunnen zorgen. Overleven is tenslotte het echtste leven.’

Deze journalistieke stukken die de lengte tussen een column en een artikel houden, zijn de moeite van het lezen waard. Helaas kan dit niet gezegd worden van het literaire aandeel dat deze keer in omvang vooral leunt op een bar slecht geschreven (of vertaald) science-fiction verhaal van David Turashvili.

Wat MillenniuM nog wel bijzonder maakt is de de bijdrage van vormgeversbureau De Designpolitie. Iedere keer krijgt het blad een ander voorkomen mee: een krant, een glossy of zoals deze keer een schijnbaar willekeurige verzameling van 17 ‘objecten’.

Het eerste object vormt het ‘gewone’ deel van het tijdschrift met de verhalen en de artikelen. Na een lange reeks van voornamelijk vormgeversgrappen (een blauw affiche met als tekst ‘meer blauw op straat’) komt de lezer terecht bij object nummer 17, een flyer van de firma ‘Interfolt Nederland BV’, een ‘dynamische, internationale dienstverleningsorganisatie’.

Deze firma Interfolt is gespecialiseerd in ‘massabeheersingssystemen’ en produceert allerhande apparatuur waarmee politiek instabiele situaties van Tibet tot Nigeria gecontroleerd kunnen worden. MillenniuM noemt deze firma als ‘sponsor’, een flauw grapje dat zijn waarheid vindt in de kleine cijfertjes: het faxnummer van Interfolt is gelijk aan het faxnummer van ‘sponsor’ De Bezige Bij.

Door een dergelijk verzinsel wordt ook het serieus te nemen deel van MillenniuM teruggebracht tot de proporties van een spannend, maar niet maar niet echt verontrustend jongensboek.

Peter Swanborn

MillenniuM, uitgeverij De Bezige Bij, nummer 14, * 20,-.

Laatbloeier komt met dichtbundel

Deventer Post

  • 24 jun 2008
  • LAMMERT VOOS: DERTIEN JAAR NA MILLENNIUM

DEVENTER – Lammert Voos is nog net niet geschrokken van alle plotselinge media-aandacht naar aanleiding van zijn boek ‘Klaai’, maar het verbaast hem wel. “Het afgelopen jaar werden de literaire luiken opeens vanzelf in me open gezet, en na het zaaien is het nu blijkbaar tijd voor oogsten.”

Hij is de afgelopen jaren gestimuleerd door een paar grootheden uit het Nederlandse dichtwereldje, zoals de Zutphense stadsdichter Hanz Mirck.Voos: ,,Vijf jaar geleden leerde ik Chrétien Breukers kennen van de dichtbundelreeks De Windroos en later Uitgeverij De Contrabas. In die jaren trad hij op als een soort mentor. Breukers prikkelde me om anders te kijken en anders te schrijven”, vertelt de 46-jarige Groningse Deventenaar.
,,Daarnaast zijn door het overlijden van mijn vader vorig jaar ikzelf en m’n schrijfstijl ingrijpend veranderd”, verklaart Voos. ,,Ik kijk nu anders tegen mezelf en andere mensen aan. Ben minder veroordelend, zie alles betrekkelijker en relativeer meer. Ik heb overal punten achter gezet en nieuwe deuren geopend.”
Begin jaren tachtig schreef Voos als muzikant (de ‘Friese Captain Beefheart’) zijn eerste verzen. ,,Ik begon met m’n maten een punkband, en daardoor ontstond m’n eerste poëzie. Vroeger wilde ik altijd laten zien dat ik ergens goed in was, maar dat is nu helemaal weg. Zoiets geeft vrijheid en juist nu komt erkenning veel makkelijker op je pad.” Zijn eerste serieuze poëzie publiceerde hij vijftien jaar geleden in het tijdschrift Millennium, waarbij uitgeverij Prometheus kunstenaars uit de scene rondom dichter Serge van Duijnhoven een podium bood voor hun creatieve uitspattingen.
Gevraagd naar de stijl waarin Voos zich begeeft, noemt hij: ,,Ik ben een Groninger. Dat duidt op poëzie met onderkoelde humor en beide benen op de grond. Ik voel me verwant met de Noord-Groningse dichter C.O. Jellema, die ook in Noord-Groningen is geboren.”

Schrijven is voor Voos een vorm van dingen ordenen. ,,Het is net zo natuurlijk voor me als poepen en plassen, het moet er gewoonweg uit. Ik ben geen technisch schrijver, ik moet het niet gaan verzinnen. Daarbij ben ik erg eigenwijs, doe volstrekt m’n eigen ding en kan ook niks anders.”
Hij voelt zich niet verwant met Deventer dichters, maar is positief over de Deventer ‘poëziescene’ en is een drijvende kracht achter het festival Kelderkunst. ,,Het zijn vriendelijke mensen en er heerst geen haat en nijd. Ik heb waardering voor Bernd Bevers. Legendarisch vond ik de poëzieavonden bij Tai Hori van de helaas vorig jaar overleden Orlando Roosblad.”Onlangs was Lammert Voos bij Jaap Boots’ radioprogramma ‘Cantina’ nog ‘Dichter van de Maand’ en deze week is hij een uur lang te gast in het VPRO-radioprogramma ‘De Avonden’. Na jaren van opereren in de marge gaat het opeens erg snel met de Deventer dichter. Lammerts talent wordt al enige tijd opgemerkt door bekendheden uit de dichterswereld. De bij de landelijk bekende poëzie-uitgever De Contrabas uitgegeven debuutbundel ‘Klaai’ is vanaf vandaag verkrijgbaar in de boekhandel. Voos is inmiddels benaderd voor meerdere Deventer optredens, waaronder op het Deventer Podium op de Deventer Boekenmarkt.

Datum : 11/12/1999 <> 23/12/1999
MILLENNIUM – RESET
Titel : DOEL ZONDER OORZAAK
Lokatie : W139 in amsterdam, noord holland, nederland

doel_zonder_oorzaak.MM15poster02

HARMEN DE HOOP, JUUL HONDIUS, ANNELIES VANEYCKEN, MATTHIJSDE BRUIJNE, DYLAN GRAHAM, ORGACOM, ARNO COENEN, DAVIDE BERTOCCHI, DR. BROADCAST, HANS VAN HOUWELINGEN, HANS OP DE BEECK, NELL DONKERS, AGENTSCHAP-COMPUTER, JAN DE COCK, SVEN ‘T JOLLE, ATOUSA BANDEH GHIASABADI, ERIK WEEDA, ax710, HANS VERHAEGEN, MO BECHA, DAVID NEIRINGS, BAS PEEPERKORN

Met deze tentoonstelling wordt een poging gedaan kunstenaars te presenteren als vormgevers van onze samenleving. Vlaamse en Nederlandse beeldhouwers, installatiemakers, fotografen, videomakers en geluidskunstenaars tonen, vanuit die positie, diverse werken die op dit principe steunen.

De kunstenaars voor de tentoonstelling Doel zonder oorzaak zijn geselecteerd door kunstenaar/organisator Eric Wie. Het betreft kunstenaars die bereid zijn hun visie ook buiten het reguliere kunstcircuit te willen testen en daarmee weigeren in de veilige marge plaats te nemen, die doorgaans voor hen gereserveerd wordt.

De tentoonstellingen zullen kort en intensief zijn: twee weken in beide zalen van W139 en de centrale hal van het World Trade Center. In het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst te Gent vinden op 13 en 14 december lezingen plaats, in samenwerking met VONk!.

Doel zonder oorzaak maakt tevens deel uit van Reset, een dichtersavond en videonacht in de Melkweg. Hiermee heft kunstgroep Lage Landen het tijdschrift MillenniuM op. De allerlaatste uitgave van MillenniuM, vormgegeven door de Designpolitie en uitgegeven door de Bezige Bij, is zowel catalogus voor Doel zonder oorzaak als literair tijdschrift. MillenniuM #15 is verkrijgbaar in W139, Artbook (Amsterdam) en Gent.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Eric Wie of Jean Bernard Koeman, directeur W139.

Slotfeest  MM en Doel zonder oorzaak - in Paradiso - 31 dec. 1999 / 1 jan. 2000

Slotfeest MM en Doel zonder oorzaak – in Paradiso – 31 dec. 1999 / 1 jan. 2000

titel:

snipper2

materiaal:

snippers (formaat 7 x 10 cm) met opdruk:

MM15.Doel zonder oorzaak.Paradiso.snipper02

I WANT A NEUROSPECTIVE

I DON’T WANT NO NEUROSPECTIVE

“Doel zonder Oorzaak” W139, Amsterdam 1999

“Doel zonder oorzaak” Paradiso, Amsterdam 2000

‘Doel zonder Oorzaak’ is een beeldende kunsttentoonstelling in Amsterdam en Gent. 23 kunstenaars werkend in Nederland en Vlaanderen tonen op diverse lokaties hun werk. ‘Doel zonder oorzaak’ vond plaats van 10 tot 24 december in W139 Amsterdam. Van 10 tot 30 december in het World Trade Center Amsterdam. Op 10 december van 21:00 tot 00:00 uur op Saltoradio Amsterdam. Op 13 en 14 december in het museum SMAK te Gent. Op 31-12-99 / 01-01-00 is ‘Doel zonder oorzaak’ in Paradiso Amsterdam. 10 kunsternaars en diverse dichters verzorgen een presentatie gedurende de nacht naar het nieuwe MillenniuM.

Bij de tentoonstelling is een issue van MillenniuM verschenen als catalogus. Voor bestellingen bel 0031 (0)20 6701447 of W139 Amsterdam 0031 (0)20 6229434 of uitgeverij De Bezige Bij Amsterdam.

‘Doel zonder oorzaak’: met deze tentoonstelling wordt een poging gedaan kunstenaars te presenteren als vormgevers van onze samenleving. Het betreft kunstenaars die bereid zijn hun visie ook buiten het reguliere kunstcircuit te willen testen en daarmee weigeren in de veilige marge plaats te nemen, die doorgaans voor hen gereserveerd wordt.

De Designpolitie waarschuwt op het einde van de MM-rit...

Wild tijdschrift sterft zachte dood

Van onze medewerker Peter Swanborn
Gepubliceerd op 13 december 1999 00:00, bijgewerkt op 20 januari 2009 10:50

Het tijdschrift MillenniuM is niet meer. Met een tentoonstelling van maatschappijkritische kunst, een slecht georganiseerde literaire avond en een nogal saaie, laatste editie van het tijdschrift nam vrijdagavond een van de meest opvallende kunstenaarsinitiatieven van het afgelopen decennium op niet bepaald waardige wijze afscheid.

In het nulnummer dat in de zomer van 1993 verscheen, meldde de redactie al dat het blad zichzelf zou opheffen voor het jaar 2000: ‘Juist omdat wij een tijdsbeeld willen geven, gezien door de ogen van een generatie, palen we ons werkgebied af.’ Wat er in de zeven jaar van zijn bestaan ook van het blad is gezegd, het ‘hemelbestormende tijdboek van de Kunstgroep Lage Landen’ heeft zich nu aan zijn woord gehouden.

Vanaf het eerste begin wilde de redactie van MillenniuM de verschillende kunstdisciplines met elkaar in contact brengen. Zo ook in het 99 pagina’s tellende slotnummer dat naast de nodige poëzie en verhalen een uitgebreid kleurenkatern bevat. Dit katern doet dienst als catalogus bij een Nederlands/Vlaamse expositie die onder de noemer Doel zonder oorzaak twee weken lang in Amsterdam te bezichtigen.

Wat in een tijdschrift samengaat, wil in de openbare ruimte nogal eens botsen. Daarom ging de tentoonstelling in de Amsterdamse expositieruimte W139 op hetzelfde moment van start als de literaire avond in De Melkweg. Volgens curator Eric Wie omdat beide activiteiten ‘toch een heel ander soort publiek’ trekken. Een eerlijker toegeven van eigen falen is bijna niet denkbaar.

Gevolg was wel dat het aantal schrijvers en dichters dat voor een laatste keer het MillenniuM-podium betrad, ruimschoots het aantal bezoekers evenaarde. Geen mens wilde blijkbaar weten dat een wild en opzienbarend tijdschrift braaf en gemiddeld kan eindigen. Dichters achter een microfoon, een presentator die overdreven z’n best loopt te doen en een toevallig publiek dat een zo groot mogelijke afstand houdt tot het podium.

Even bedaagd is ook het voorwoord in het laatste nummer van MillenniuM dat als motto meekreeg ‘Reset: alles weer op nul’. Serge van Duijnhoven, een van de weinige overgebleven redacteuren van het eerste uur, schreef de geschiedenis van zijn eigen tijdschrift: een ‘krakkemikkig platform voor het lanceren van experimenten’. Voor hem blijkt MillenniuM niet veel meer geweest te zijn dan een initiatief van een ‘jeugdig groepje’ dat last had van een ‘broeierig mengsel van overmoed en dadendrang’.

De leden van dit ‘groepje’ voelden zich begin jaren negentig aangesproken door een noodkreet die zij op de deur van een Amsterdams herentoilet aantroffen: ‘We willen niet sterven in deze eeuw.’ Wat ze wel wilden was een tijdschrift maken. Er werd een ‘detonatief tijdboek’ gemaakt over ‘de nieuwe chaos’, een ‘zaptijdboek’, een ‘hardcore catalogus’ en een themanummer over de ‘nieuwe woede in de kunst’ oftewel ‘New Rage’.

Het vormgevingsduo De Designpolitie zorgde ervoor dat iedere aflevering sterk afweek van de vorige. Een glossy, een envelop met losse vellen of een opgevouwen krant met ‘MillenniuM-waarheden’ die er zo waarheidsgetrouw uitzag dat veel lezers hun geloof in de journalistiek voorgoed verloren.

Voor dit laatste nummer werd aan een aantal schrijvers en kunstenaars de nogal voor de hand liggende vraag gesteld om een voorspelling voor de komende eeuw te doen. Het resultaat is een keurig mengsel van nihilisme en futurisme waar de vroegere ‘overmoed en dadendrang’ nagenoeg aan ontbreken. Hagar Peeters bracht dit in De Melkweg scherp onder woorden met haar gedicht ‘Ook wij Titaantjes’: ‘we lieten wat we hadden in de steek/ en zochten naar wat ons verlaten had.’

IM Millennium (1993-1999/2000)
Afscheid van een tijdschrift

DOOR Rob van Erkelens

Jeroen Brouwers zei eens over zijn monumentale roman De zondvloed dat die als een grafsteen op hem zou mogen liggen. Dat boek bevatte niet alleen zijn hele oeuvre, het sloot het ook af. Het was het da capo van een reeks boeken waarin Brouwers zijn diepste roerselen openbaar had gemaakt. Maar wat er ook van dat oeuvre te zeggen viel, het was echt, authentiek en oprecht. Het zou als grafsteen geen slechte indruk maken.

Als Serge van Duijnhoven ooit een grafsteen moet hebben, geven we hem de verzamelde en ingebonden jaargangen van Millennium, zijn literaire tijdschrift, of eigenlijk, zoals hij het zelf noemde, ‘tijdboek’. In Millennium heeft Van Duijnhoven niet alleen een deel van zijn werk gepubliceerd en een fiks stuk van zijn leven gestoken, daarbij kan de goede lezer niet anders concluderen dan dat er brokken van zijn ziel in zitten. Zijn bloed, zijn zweet en zijn tranen. Alleen al de tranen om Joris, zijn te vroeg gestorven vriend.

Joris Abeling en Serge van Duijnhoven richtten in 1993 Millennium op, omdat ze een blaadje wilden maken. Het was een tijd dat er nog een paar mensen zo brutaal waren om een literair tijdschrift op te richten en daarin en daarmee hun eigen hemeltjes te bestormen. Zo ook de millennisten. De ontstaansgeschiedenis van het blad is beschreven in Van Duijnhovens roman Dichters dansen niet.

Het was een tijd waarin de lethargie van de late jaren negentig nog niet helemaal had toegeslagen. Er bleken nog een paar intellectuele idealisten – of idealistische intellectuelen – te bestaan die hun generatie (een woord dat we toen nog durfden te gebruiken) een stem wilden geven, die een podium wilden oprichten voor (jonge) schrijvers die zij de moeite waard achtten.

In zijn voorwoord ‘De race naar het verdwijnen’ in het allerlaatste nummer van zijn tijdschrift schrijft Serge van Duijnhoven: ‘We wilden een club we wilden een clan we wilden de bal in het net we wilden een manifest we wilden een warm nest we wilden een pluim op de kruin een tempel op het puin we wilden een appel en een ei we wilden een sfinx zijn uit de as we wilden de vonk zijn bij het gas we wilden de wieders zijn de telers van het kruid we wilden de kaviaar zijn onder de kuit we wilden de neus zijn van de zalm we wilden het gif zijn in de walm we wilden het spook zijn op de kastelen de enkelingen tussen de velen de zieners tussen de schelen we wilden de sprooksprekers zijn met de schorre kelen.’

Millennium had een serieuze toon. Het was geëngageerd. Wie herinnert zich niet een artikel over Wim Kok en de WAO? Of een diepgaand onderzoek naar de slaapgewoonten van jongeren? Wat raar leek, bleek niet zo raar als je de losse draden volgde die Millennium in veelvoud leek te laten slingeren. Elk draadje in het web leidde naar de twee oprichters en redacteuren: Abeling en Van Duijnhoven. Het kwam allemaal uit hun hoofd. Ze sloten vriendschappen met kunstenaars in binnen- en buitenland en gingen onverstoorbaar verder met blaadjes maken. Zelfs toen het op zakelijk gebied wanhopig leek, hield Millennium de rug recht. Men ging ‘subzero’ en speelde een tijdje ondergronds voort.

Vlak voor het einde van deze eeuw verscheen Millennium 15, RESET. In het nulnummer had de redactie aangekondigd dat haar activiteiten uiterlijk in het jaar 2000 zouden worden ontbonden: ‘Juist omdat wij een tijdsbeeld willen geven, gezien door de ogen van een nieuwe generatie, palen we ons werkgebied af. Fins de siècle gaan voorbij en nieuwe generaties blijven niet nieuw.’

Millennium heeft woord gehouden. Dat siert ze. Het is wel jammer voor de literatuur. Het tijdboek voor de jaren negentig heeft geen grote invloed gehad op de vaderlandse letterkunde, maar het was wel de exponent van een langzaam verdwijnende en uitstervende levenshouding: de dingen doen zoals je zelf wilt doen, op de manier waarop jij ze doet, niet gehinderd (of geholpen) door wie of wat dan ook. Wellicht representeerde Millennium het laatste restje oprechte punk-mentaliteit in een gestroomlijnde commercie-cultuur. Dat zullen we missen.

© Rob van Erkelens / De Groene Amsterdammer

Hello Millennium... ontwerp van telefoonkaarten door De Designpolitie

Hello Millennium… ontwerp van telefoonkaarten door De Designpolitie