Technoville, Destroit. Bezoek aan een failliete inspiratiebron

Endless highway, pleisterplaatsen in de popmuziek

 

door Serge vanDuijnhoven

De eerste associaties die ik heb bij het binnenrijden vanDetroit, zijn die met een belegerde stad. Ik zie dichtgetimmerde huizen, eeningestort theater, vervallen gebouwen en verlaten straten. Op Livernoy Avenueslaan de vlammen over de weg. Een hotel staat in de fik.

Een tent voor openbare religieuze zondagsdiensten aan deoverkant begint te smelten. Het gras naast de weg vat vlam. Een frontmuur stortin, rokende bakstenen rollen over het asfalt. Is dit Technoville, MotortownUSA, de glimmende turbine van de Amerikaanse Droom, het auto-hoofdkwartier vanhet land van de welvaart? Of is dit Zombietown; stad van vuur, verval enverderf?

Een politiewagen die dwars op de weg gaat staan heeft eenbumpersticker waarop staat: `grab a book, not a gun’. In onze gloednieuwe,gehuurde witte Pontiac GrandAm pareren mijn reisgezel en ik de loeiendebrandweerwagens. Een eind verderop stoppen we om wat benzine te tanken. Een manin een getraliede kooi, de pompkassier, gebaart ons dat we eerst moetenbetalen. Een zwerfjongen in vodden komt op me af. `Can you spare a dolla for the hungry, sir. Please, Igotta feed my little brother…’

Terwijl we wat schroeiplekken van de witte lak van dePontiac proberen te poetsen, helpt een radiostation ons eraan herinneren dat wedeze reis maken uit muzikale interesse. We zijn hier om een bezoek te brengenaan de bunkers en de generatoren van de computergestuurde beats die aanhet eind van de jaren tachtig een revolutie zouden ontketenen: techno en house.Abstracte en monotone maar uiterst aanstekelijke muziek die de westerse jeugdals nooit tevoren aan het dansen kreeg. Die radicaal brak met de ambachtelijkewereld van de pop- en gitaarmuziek en de stadionconcerten, en dietegelijkertijd door iedereen kon worden begrepen en genoten: met het lichaam,zonder woorden, in extase op de dansvloer.

Detroit is de bakermat van de techno, zoals Chicago datis voor de house. Twee industriesteden in het Midwesten van de VS met eenindrukwekkende muziekgeschiedenis en een grote zwarte bevolkingsgroep die in ofrondom het centrum woont. Chicago is een trotse, zelfverzekerde stad. Een stadvan ambitie en `big shoulders’, van architectonisch prestige en een bruisendcultureel en politiek leven. Detroit daarentegen is een stad van deteleurstelling. Een gewonde stad. `De afvalcontainer van een ongeplandeeconomie’, noemde een econoom het ooit. In Detroit werd aan de lopende bandenvan Ford, Chrysler en Dodge gewerkt voor de welvaart van alle Amerikanen. Datwas de mythe waarin men geloofde. Inmiddels is men wijzer geworden. DeAmerikaanse medemens heeft Detroit afgeschreven en vergeten. Veel Amerikanenzijn Japanse wagens gaan kopen. De industrie is weggetrokken uit de binnenstad,met medeneming van haar kapitaal, en heeft Detroit aan haar lot overgelaten.

Detroit dan austin

`De hemel komt hier naar beneden. Vertrek nu je nog kan’,zegt computeringenieur Jonathan Milsap in de Sweetwater Tavern, een café in hetcentrum met een gemengde clientèle. Milsap lacht, maar zijn ogen staan serieus.`De eigenaars van de fabrieken hebben geen zorg gedragen voor de stad’, zegthij terwijl hij aan zijn gin-fizz nipt. `De voorsteden van Detroit behoren totde allerrijkste van het land, terwijl de binnenstad crepeert.’

Een bargenoot van Milsap fulmineert tegen demonstersalarissen van topmanagers, die zelfs in tijden van crisis velehonderdduizenden dollars bleven verdienen.

Een blanke man in het café reageert: `Topatletenverdienen veel meer dan managers. En heeft dat nut? Kan ik aandelen nemen inMichael Jordan? Helpt Michael Jordan mensen aan een baan?’

`Jordan is een uitzonderlijk talent’, zegt Milsap.

`En jij zegt me dat de manager van General Motors geenuitzonderlijk talent is voor zijn land?’

Als ik de taveerne verlaat bekvechten de aanwezigen overde vraag of zwarten in Detroit gemiddeld dikker zijn dan blanken. `Wij zijnniet dikker’, hoor ik Milsap zeggen. `We koken alleen beter.’

`Een bezoek aan het Motown Museum is zeer de moeitewaard’, zegt Renée Montfort van de toeristeninformatie in Detroit. Ik knikbeleefd en vraag waar ik het Grand River Building kan vinden. In dat gebouw, zois mij verteld, zijn tal van techno-labels en producers gezamenlijk gevestigd:Underground Resistance van Mike Banks, KMS van Kevin Saunderson, Metroplex vanJuan Atkins. Allemaal bekende grondleggers van de Detroit techno. Het gebouwnoch de labels zijn te vinden in het telefoonboek. Mevrouw Montfort heeft ookgeen flauw idee. De term techno is haar onbekend. `Het Motown Museumgeeft een uitstekend overzicht van twintig jaar zwarte muziek’, probeert zenogmaals.

Ik verlaat de hal van het Renaissance Centre, een gebouwmet vijf futuristische zwarte torens die de wedergeboorte van Detroit moetenmarkeren. Het zakencentrum kan de twintig jaren van aanhoudende misère nietverhullen. De glimmende torens kijken uit over een gehavende stad waar eengroot gedeelte van de bevolking niet uit is weggetrokken maar is weggevlucht.Een volstrekt achterhaalde monorail draait zinloos rondjes in het centrum. De PeopleMover, zoals de monorail onterecht heet, werkt volledig automatisch enheeft geen bestuurder. Net zo min als gebruikers. Zakenlieden weten dat lopensneller gaat, en toeristen zijn in Detroit zeldzamer dan mensen op de maan.

Na tijdrovende omzwervingen lukt het me eindelijk om ‘MadMike Banks’ te pakken te krijgen, de oprichter van Underground Resistance.  We stoppen voor een bakstenen loods van hetDetroit Engineering Institute, naast een volledig dichtgetimmerd gebouw. MadMike zelf’doet open. Hij bekijkt me wantrouwig, zijn gezicht staat nors.

Ik vraag me af hoe vaak hij technopelgrims uit Europaover de vloer krijgt.

underground-resistance

Het Grand Riverbuilding lijkt van binnen nog het meest opeen bunker of een crisiscentrum. Het licht is spaarzaam. Er zijn geen ramen.Achterin de ruimte ligt het nieuwe, nog gloeiende vinyl in houten bakken. Linksen rechts staan draaitafels. Een steile trap leidt naar een zolderachtigkantoortje waar vier mensen bezig zijn met de verkoop van platen en licenties.De zolder wordt enkel verlicht door een loshangend electrisch peertje. Ik wordvoorgesteld aan Mikes zus, broer en zwager. `It’s a familybusiness’, gromt depater familias.

Een veertienjarig nichtje van Mike is beneden bezig methet inpakken van T-shirts, waarop heel groot `UR’ staat vermeld. Het insignestaat niet alleen voor Underground Resistance, de naam van Detroits meesteigenzinnige platenmaatschappij. Het verwijst ook naar de Underground RailroadMovement; een beweging die aan het begin van de negentiende eeuw zwarten uithet zuiden naar de grens van Canada bij Detroit smokkelde om ze te bevrijdenvan het juk van de slavernij.

Mike Banks is bitter gestemd over de stand van zaken inde technowereld. `Het is nu veel moeilijker dan een aantal jaren terug. Er isbijna niemand die nog party’s wil organiseren. We zijn aangewezen op enkeleclubs en cabarets. De technoscene in Detroit is nu nog maar eengeestverschijning. Een onzichtbaar spook. We merken het ook sterk aan onzeverkoop. In plaats van tienduizend platen per week verkopen we er nog maarduizend. De markt raakt verzadigd, ook in het buitenland, vooral door alleEuropese shit die er de laatste tijd verschijnt. De meeste van die hardeEuropese technojongens tonen geen respect voor de roots en zijn onbeschaamdcommerciëel bezig.’

De Nederlandse technoproducer Stefan Robbers (ook welbekend als Terrace of Florence) van het label Eindhovense label Eevolute, voeltzich niet aangesproken door het bittere commentaar van Banks. `Typisch iemanddie last heeft van founders syndrome‘, zegt hij. `De grondleggers hebbenaltijd het gevoel dat ze tekort wordt gedaan. Dat anderen met hun geld en huneer zijn gaan strijken. Ik kan je geruststellen. Een groot deel van detechno-scene in Nederland is net zo ondergronds als in Amerika. En ook wijzijn, net als Mike Banks, helaas vooral afhankelijk van de afzet in hetbuitenland om te kunnen overleven.’

Eindhoven en Detroit lijken vergelijkbare steden. Ze zijnallbei van middelgrote omvang en bezitten allebei veel techno- computer enzelfs ook motor-industrie. Eindhoven heeft zich ontwikkeld tot eenonafhankelijke tegenhanger in de wereld van de moderne electronische dansmuziekten opzichte van de Randstad, zoals Detroit een tegenhanger is van de dominantehiphop-scenes aan de Oost- en Westkust. Eindhoven is daarnaast net als Detroitde thuisbasis van uiterst invloedrijke platenlabels, zoals DJAX dat veelbuitenlandse en originele Amerikaanse producers uitgeeft. Bovendien worden erin Eindhoven veelvuldig ondergrondse acid- en technofeesten georganiseerd, waarde muziek vele malen steviger is dan op de gezellige Hema-houseparty’s vanboven de rivieren.

`Onzin’, zegt Stefan Robbers. `Eindhoven en Detroitverschillen als dag en nacht. Detroit is een stad met een dood centrum. Datapocalyptische, dat is iets wat Eindhoven helemaal niet bezit. Het heeft vooralvoordelen om in Eindhoven muziek te maken. Iedereen heeft wel connecties bij degrote fabrieken waardoor materiaal goedkoper kan worden geleverd. Een aantalmoderne fasciliteiten, zoals Internet, zijn hier een tijdlang vrijwel gratis viade kabel te verkrijgen geweest. Detroit daarentegen is een stad waar de meestemensen liefst zo snel mogelijk uit willen vertrekken.’

Stefan Robbers

`Ach, al dat geweeklaag over de verschrikkingen van dezestad’, zegt Derrick May, een van de grondleggers van de Detroit-techno in hetkantoor van zijn label Trancemat. `Ik geloof dat het ergste hier nu toch echtvoorbij is. Ik draai heel vaak in Europa. Maar ik blijf terugkeren naarDetroit. En ik merk dat elk jaar de sfeer hier weer iets beter wordt.’

Om dit te bewijzen raadt May me aan, voor ik verder reis,een kijkje te gaan nemen in Mahogany’s, een café waar iedere dinsdagavondacidjazz- en poëzieavonden worden georganiseerd.

Het café bevindt zich in een hoek van de binnenstad waarprotserige, glimmende grandcafé’s afgewisseld worden door Italiaanserestaurants, bars en een theater. Een kleine, blikkerende oase in een dorre,uitgebrande woestenij.

In café Mahogany’s draait een deejay platen tussen iederevoordracht in. De muziek laat hij bij het aantreden van een dichter zachtjeswegsterven. De MC is Scott Zachary. Met donkere stem kondigt hij de dichtersaan. `Can I haveanother round of love for my brother over here’, klinkt het door de gonzende,bomvolle ruimte.

En liefde is er in overdaad, in Mahogany’s. De dichtersgeselen het cafe met rapachtige poezie waarin in vrijwel iedere versregelgesmeten wordt met greasy little clitholes, juicy cocks, female hymidity,masturbation dreams and tons and loads of spew.

De situatie van de stad blijft echter niet onbesproken. `We’veclosed our eyes to the American dream’, zegt een van de dichters, op de klankenvan zwoele acidjazz. En, als een knipoog naar de sexuele exuberantie van zijnbroeders en zusters, vervolgt hij: `I think the problem is that we’ve enteredthe wrong love-zone.’

De volgende ochtend verlaat ik Detroit. Op de freeway dieme naar de ringweg leidt zie ik het karkas liggen van een hond. De skyline vande stad en de vijf zwarte puntjes van het Renaissance Centre, verdwijnenlangzaam uit de achteruitkijkspiegel. Ik rijd langs autofabrieken, villawijkenen nader de vlakten van het Midwesten. Vlakten die gezuiverd zijn van zwartemuziek, van soul, funk, hiphop en techno. Waar de ether gedomineerd wordt doorcountry and western, en de stem van donderstormende predikanten.