IN MEMORIAM JORIS SCHIKS (1941 – 2014) Laatste woorden van een wijze tovenaar

De Nederlandse Boris Vian brengt zijn laatste album – Drei Sekunden Ewigkeit – postuum uit in het Duits.

Donderdagmiddag 9 oktober, stierf de Nederlandse zanger en cabaretier Joris Schiks aan een opengebarsten aorta in het Haagse Leyenburg ziekenhuis. Afgelopen voorjaar interviewde dichter Serge van Duijnhoven, frontman van de band Dichters Dansen Niet, deze pionier op het gebied van de gemuzikaliseerde lyriek. Op 15 maart traden beiden nog op in het pittoreske Haagse literaire theater Branoul in de Maliestraat. Met een dubbelprogramma waarin Van Duijnhoven zijn nieuwe album Vuurproef en Joris Schiks zijn postuum te verschijnen Drei Sekunden Ewigkeit presenteerde. Wat was bedoeld als een aanzet tot een Duitse tournee langs vele steden, is geeindigd in een melancholisch getoonzet testament van een oude wijze tovenaar. Die zijn einde wel accepteerde maar niet zo abrupt aan heeft zien komen.  

Helena de Groot, VRT Radio 1: “tegen zo’n stem als die van zanger Joris Schiks, ben ik weerloos.”

Wer weisst, wo die Zeit bleibt? – beluister en bekijk op Youtube:

Ik zit hier met Joris Schiks (1941) in zijn Haagse woning aan de Ammunitiehaven, dinsdagmiddag 15 april 2014. Een maand na ons gezamenlijke optreden in theater Branoul, in het pittoreske oude centrum van de Hofstad. Joris presenteerde er een avant-premiere van zijn duitstalige album Drei Sekunden Ewigkeit. Ik mocht er verschijnen met onze Dichters Dansen Niet-nieuweling Vuurproef. Een bijzonder optreden voor een volle en ontroerde zaal…

Serge: “Je staat met je muzikanten op het punt om jullie gloednieuwe album Drei Sekunden Ewigkeit, af te ronden. Waarom gaat een Nederlandse dichter-zanger een album maken in het Duits?”

Joris: “Omdat het moet. Dit album moet er zijn. Maar het is niet mijn eerste Duitse album. Het is mijn derde dat ik sinds de jaren zestig in het Duits heb uitgebracht. Naast een stuk of tien Nederlandse platen en programma’s. Mijn eerdere Duitse albums waren een beetje in de stijl van Jaap Fischer. Prikkelende woordkunst, teksten op muziek gezet. Dit album is dus zowel een voortzetting als een conclusie in logische zin. Ik eindig mijn lied in de taal waar ik eind jaren vijftig, toen ik de Ruth von Zerboni Schauspielschule in Muenchen heb doorlopen, ben begonnen te zingen en spelen.”

Serge: wat bracht jou zo kort na de oorlog naar het land van de Moffen?

Joris: “Ik werd in de oorlog geboren in Utrecht, op het Domplein. Mijn moeder woog nog maar 38 kilo vanwege de honger, en moest aan de bak zien te komen als pianolerares. Geen sinecure. Bittere armoede. Mijn vader , Albert Schiks, is in de oorlog verdwenen. Afgevoerd naar Duitsland in verband met de Arbeitseinsatz. Toen ik zestien jaar was, en mijn moeder het niet meer trok, heeft ze me op de trein gezet naar Muenchen. Waar mijn vader scheen rond te hangen. En als journalist zijn boterham probeerde te verdienen. Hij had iets te maken met de groep katholieke Nederlandstalige schrijvers, die probeerde zich vanuit het zuiden, in Belgie en Brabant, te emanciperen. Die achtergrond is hem van pas gekomen in Duitsland tijdens de oorlog, waar hij zich mocht ontfermen over het amusement van de Nederlandse tewerkgestelden. Hij schreef teksten voor orkesten, maakte programma’s en werd verliefd op een vrouw. Bij wie hij is gebleven, ook toen de oorlog ten einde was. Hij kreeg er kinderen. Ging werken voor de Amerikanen. Met mijn moeder en mij zocht hij geen contact meer. Op gegeven moment is er contact ontstaan, omdat mijn ooms een zoektocht naar hem zijn begonnen. Niemand wist waar hij precies uithing. Alleen via omwegen, kwamen we er uiteindelijk achter. Zelf heeft hij die boot altijd nadrukkelijk afgehouden. Waarschijnlijk dat hij scheiden wilde, mijn moeder heeft op dat verzoek conservatief gereageerd. Scheiden deed je niet, in haar katholieke milieu. Toen mijn moeder te ziek en zwak werd om me nog langer onder haar hoede te hebben, ben ik letterlijk op de trein gezet. Dus niet zoals Brel die zingt in dat prachtige lied Mon Enfance: “je voulais prendre un train que je n’ai jamais pris…” Die trein heb ik weldegelijk genomen. Op zoek naar mijn vader, in het zuiden van Beieren. Ik kwam midden in de nacht in Muenchen aan. Godzijdank stond m’n pa vermeld in het telefoonboek. Rond half vier belde ik bij hem aan, en meldde dat zijn zoon Joris voor hem stond. Hij was beduusd, maar nodigde me wel uit om binnen te komen. Mijn vader bleek inmiddels alweer met een nieuwe vrouw te leven. Een dame met wie hij tot zijn dood, kort geleden, samen is gebleven. En met wie ik een innige band heb kunnen ontwikkelen. We zien elkaar nog elk jaar.

Mogul Alkohol – beluister en bekijk op Youtube: http://youtu.be/aC93Xl_aN64

Serge: is de familienaam Schiks van limburgse origine?

Joris: “Dat zou zomaar kunnen. In het limburgs is “ein schikse” een (weg)splitsing. Heeft ook met de rechtspraak te maken. Mensen kunnen “schikken”. Voorts is er ook nog een joodse kant aan het verhaal. In het jiddisch betekent “een schikse” een katholieke vrouw die het met een joodse man deed. Of omgekeerd. Een gespleten gezin. Daarnaast kennen we natuurlijk het woord Schiksal. Lot. Enfin, mijn moeder was te ziek en zwak om nog naar terug te kunnen keren. Ik werd verzocht in Muenchen te blijven. En daar maar m’n strepen te verdienen. Het was mijn stiefmoeder, die me aanspoorde om het in het toneel te proberen. Al wist ik als zestienjarig knaapje hoegenaamd niets van het Duits en zijn rijke toneeltraditie. Op de toneelschool moest ik een tekst interpreteren van Goethe’s Der Zauberlehrling. Heb een week naar de tekst gestaard. En toen maar, voor de toelatingscommissies, gewoon gek gedaan. En dat werkte. Ik werd aangenomen, temidden van driehonderd gegadigden. Ik weet niet of je die serie hebt gezien, Heimat? De tweede cyclus speelt zich precies in die tijd af waar we nu over spreken. En ook die toneelschool van me, de Ruth von Zerboni Schauspielschule, speelt daar een rol in. Dus toen ik die serie zag, was het of ik mezelf weer op de buehne zag staan. Als spillebeen die zijn onvermogen maskeerde met het maken van kapriolen en strapatsen.”

Een roerige tijd. Muenchen werd de noodzakelijke culturele hoofdstad van West-Duitsland. Berlijn was in die jaren te geisoleerd geraakt. Berlijnse culturati weken massaal uit naar Muenchen, om er de theaters over te nemen of nieuwe te beginnen. Cinema’s, cabarets, keldertjes waar muziek en tekst voor het voetlicht werden geworpen van de hardwerkende Beierse burgerij. Gigantische gebouwen die in de prak lagen, midden in de stad. Maar waaronder altijd wel nog amusement te vinden was, bij kaarslicht. In sousterrains die dienst deden als culturele schuilkelders.

Joris: “In 1958 begon ik zelf mijn eerste liederen te zingen, en een pantomime-achtige act te ontwikkelen voor op de Buehne. Ik heb de toneelschool niet helemaal afgemaakt. Het eindexamen was alleen toegestaan voor oorspronkelijke of genaturaliseerde Duitsers. Op dat gebied was het, met drieduizend werkeloze acteurs in Beieren, echt nog wel van “je eigen volk eerst”. Ik ben bij mijn vader uit huis getrokken, en heb me als jonge bohemien in het Schwabinger Brettl gevestigd. Het Montmartre van Muenchen, waar er tientallen theaters te vinden waren. Karl Valentin was net dood, maar zijn volkse spitsvondige humor en dwarse geest hadden volop kruit weten te schieten in het nachtleven. Kijk maar naar de Muenchener Lach und Schiess-Gesellschaft en Die Zwiebel. Die bestaan nog steeds. Politieke cabarets waar je aan de lampen kon zwieren, en je stropdas de zaal in kon slingeren. En waar de satire zijn Hoogmis beleefde. Men had natuurlijk een hoop in te halen na de oorlog. Al zaten ze aan de foute kant, die Moffen, ze hadden ook een boel meegemaakt. De brokstukken van de stad, met hier en daar nog een raam dat boven een ruine uitstak en waar iemand achter  woonde terwijl er in de kelder een groot feest aan de gang was, bleek vruchtbare grond voor een haast surrealistisch gemoed. Alles kon. Alles mocht. Fasching, het Duitse carnaval, duurde in Muenchen zes weken. In Brabant en Limburg drie dagen. Het stikte kortom, van de rozen die bloeiden op de mestvaalt van het bruine verleden. We dansten op de kraterrand van een nog nasmeulende vulkaan. Met nachtclubs die veelal in joodse handen waren omdat de Duitsers zelf niks meer durfden. En die gefrequenteerd werden door een gemelangeerd publiek van GI’s, vrijbuiters, Beierse burgers en studenten. Een heet kosmopolitisch sfeertje, kan ik je verzekeren.”

Zo frequenteerde ik (in het Schwabing Brettl)  indertijd een bar, waar het des avonds  stervensdruk was. En er iedere avond een zangeres genaamd Gisela Jonas, van de speeltrap afdaalde. Het Oostenrijks-Hongaarse lied zingend:  “Aber der Novak laesst mich nicht verkommen…” –  Een soort huislied waar ze om de twee weken twee nieuwe coupletten aan toevoegde. Over Adenauer, de politiek, de Amerikanen, de Russen… Ik dacht: dat wil ik ook. Ik heb nog een plaatje van haar.

Beluister Gisela Novak op Youtube: http://youtu.be/kRqzgTVpq-k

Ook in Nederland ontstond rond dezelfde tijd een klein circuit, waar men in kroegen live ging optreden. De tijd van het theatre chantant. Shaffy en Job Pannekoek. Liesbeth Liszt. Ellie en Rikkert Zuiderveld. Dimitri van Toorn. Henk Elsink. Sito Hoving. Op het hoogtepunt waren er honderd plekken verrezen waar tekst en zang te horen waren. En te zien. In rokerige cafe’s en kelders. Toen ik in 1960 terugkeerde naar Nederland, omdat ik in Muenchen niet echt aan de bak kon komen als niet-genaturaliseerde Duitser, kon ik in Amsterdam meteen aan de slag op het podium van het jiddische cabaret HiHaHo.

(Het mobieltje van Joris begint te koekoeken, het is Bosz aan de telefoon. Hij wil ook even langs komen. Joris schenkt nog wat thee in).

Ik ben weer in Utrecht gaan wonen, op de Oude Gracht. Er was toen nauwelijks iets te doen. Ik heb in 1961 het kelderkabaret De Muzeval opgericht. Schuin onder het huis van schrijfster Ina Bakker. Een variatie op Die Mausenfalle, een club uit Muenchen. In een natte kelder, waar het vocht van boven op de piano druppelde. Mijn moeder leefde nog, zij componeerde hele leuke liedjes voor mij. En ze begeleidde mij live op de piano. Wij schreven ons als duo in bij het arbeidsburo, bij het loket kunstenaars en horeca. We zijn samen ook veel personeelsverenigingen afgegaan, op de beroemde schnabbeltour tussen de slangenmensen, accrobaten en accordeontrio’s. Ik probeerde fulltime artiest te zijn. Niks highbrow of pretentie. We waren jong en misten nog een zekere definitie. Ik deed ontzettend veel ervaring op tiidens die schnabbeltours. In de sanatoria, tussen de ijzeren longen. Nederland was verdeeld in twee plekken. Je had de grachtengordel, en dat wat er daar buiten gebeurde. En wat er daarbuiten gebeurde, daar wist Amsterdam niks van. Nog steeds niet, trouwens…

De Muzeval is op gegeven moment opgegaan in het Theater Schiller, vernoemd naar een Utrechtse wethouder. Het bestaat nog steeds. Omdat de kruising tussen de lyriek en het chanson me beter lag dan het ouderwetse cabaret van de kwekschool en de revu, ben ik in 1964 een nieuwe kroeg begonnen. Cafe chantant Canteclaer.  Wim Ibo kwam er geregeld kijken, met een pluk vrienden. Ramses Shaffy kwam ook wel langs, maar ik durfde hem destijds niet aan te spreken. Hij voelde een maatje te groot. Shaffy was Nederland ontstegen. Later heb ik met Shaffy menig neut genuttigd, op Ruigoord. En hebben we vriendschap gesloten. Maar tien jaar daarvoor ontsteeg Shaffy ons allemaal. We konden niet tippen aan de ruimheid van zijn geest. Ik heb me er wel aan gelaafd. En we groeiden naar elkaar toe. Shaffy viel van zijn Olympus af, wij kwamen hem juist tegemoet. En een decennium na Canteclaer kruisten onze wegen ons definitief.

Ik zocht met vallen en opstaan mijn eigen weg. Vanuit de zompige boezem en bermen van de artistieke marge.  Maakte in 1965 mijn tv- en radiodebuut, met Ischa Meijer. Won het cabaretfestival Cafe 65. Maakte een jaar later mijn eerste plaatjes, Een EP en later een langspeelplaat bij maatschappij Imperial. Opgenomen in de studio’s van Bovema Heemstede. Een eervolle plek. Ik mocht mijn opnamen maken tijdens de lunchpauzes van Toon Hermans.”

Joris laat me zijn debuutalbum zien. Een 78-toeren plaat waarop het nummer Ontoerekenbaar. En op de b-kant het nummer Een sekonde (“luister en leut, en daarna een feut”).

Joris: “Mijn moeder was de componiste en mijn begeleider. Een album a la Jaap Fischer. Gerard Cox. Daar was wel markt voor. Ik werd ook wel uit mijn bed gebeld, om samen op te treden met Heintje. Maar ik wilde mijn eigen arrangeur en stijl kunnen bepalen. En heb mezelf daardood min of meer verbannen naar de marge.”

De zanger laat me het nummer “Eeuwigheid” horen, uit 1967. Ik hoor een keurig gearticuleerd nummer op het album Goed Schiks, label Imperial. Uiterst beschaafd, luchthartig, geaffecteerd. Maar onder de manieristische, geaffecteerde oppervlakte van de voordracht, is de karakteristieke volle stem van Joris Schiks  onmiskenbaar al present… “ik reis door de zwarte stilte…” Het nummer doet sterk denken aan Boris Vian’s nummer “La Java des bombes atomiques”. Inclusief de krijtachtige stemverhogingen, de zwoele jazz-modulaties, het kekke virtuoze sfeertje van mafkezerij…

Joris roept, bij het herluisteren: “Dit is ouderwets zeg! Ik schrok me ook de kleren toen ik het voor het eerst hoorde. De producenten verpestten zo’n album volledig. Ik had geen enkele zeggenschap over het eindresultaat. Werd veel meer gegrepen door het werk van Dimitri van Toorn. Die had een zelfde soort maar eigenzinniger plaat gemaakt gebaseerd op teksten van dichter/bioloog Leo Vroman: Vrede, vrede!. Ik dacht: die arrangeur wil ik hebben. Heb dat ook gesuggereerd. Maar ‘t werd niet op prijs gesteld. Het leek wel of de platenbaas mijn nummers expres de ijzeren roeiriemen aanbindde. Maf, he! Ik was er helemaal doodziek van, van dat gekunstelde arrangement met het grote orkest, dat mijn insteek zo keurig en vakkundig wist te vernaggelen.”

In 1967 brengt Joris zijn eerste duitstalige programma “Anno Dreissig” op de planken, met teksten van Brecht, Weil, Tucholsky en Kaestner – gecombineerd met Modern Jazz en Rock ‘n Roll invloeden. Hij koppelt er, na een triomf in Nederland, een toernee door West-Duitsland aan vast. “We gaven een moderne schwung aan visionaire teksten uit het Duitsland van voor de oorlog. Dat hakte er stevig in, zowel aan deze als gene zijde van de Hollands-Duitse grens. “

Bosz de Kler, de accordeonist van Joris, komt binnen.

“Ons programma koppelde een hernieuwde blik op de Duitse cultuur, die door de oorlog bij ons in de verdomhoek was geraakt, aan een experimentele sensibiliteit. Onze eerste opdrachtgever voor dit programma, Cinecave, kwam overigens niet geheel toevallig uit de hoek van de Nouvelle Vague Cinema. Een kelder onder een grote bioscoop in Utrecht. Cinema Wolf. Joodse Jongens wier familie zwaar getroffen was door de oorlog. Die vonden het prachtig om te doen. Het zat er wekenlang bomvol. Met mensen die er aanvankelijk nog scandeerden: ik wil mijn Fahrrad zurrueck. Wel, we hebben de schreeuwers stil gekregen. Je kon een speld horen vallen tijdens die optredens. En ik kreeg daardoor aardig de smaak te pakken, om mijn programma ook in Duitsland op de Buehne te brengen. Dat heb ik tot 1970 gedaan. En daarna in gevarieerde vorm, telkens met nieuwe nummers en modernere muzikale bewerkingen, tot in de jaren tachtig. Met computers, synthesizers, de avantgardistische ballistiek van de muzikale podiumkunsten.“

Hollandspoor: beluister op Youtube: http://youtu.be/OgfsbQCRHKE

dit is de nederlandstalige versie van het lied dat Joris Schiks en Joost Schreuders schreven opgedragen aan de vele Nederlandse slachtoffers die vielen tijdens de terreurdaden uitgevoerd door de Nazi’s. Er is ook een duitstalige versie. Uitvoering : Joris Schiks, zang, Joost Schreuders, toetsen en Bosz de Kler,accordeon

In de jaren zeventig, richt Joris Schiks de Schiksal Theaterband op. Dit gezelschap brengt Brecht, Dada en Rockmuziek in opgevoerde vorm, met krachtige electronische kompenenten. Er volgt een derde Duitse tournee, anno 1980/81, Die Asphaltgaenger geheten.  Tegelijkertijd borduurt hij voort op een andere traditie die hij mede in het ziltige Nederlandse landschap weet te ijken. Die van het Lyrische cabaret Pandoer, waarmee hij vanaf 1971 door de Lage Landen trekt. En in het Amsterdamse theater Klein Bellevue een vaste stek vindt. Pionier als hij is, besluit hij hetzelfde ook elders in Nederland van de grond te tillen. In Eindhoven bijvoorbeeld, waar hij vanaf 1978 in Theater De Krabbedans een vaste plek krijgt toebedeeld.

Een laatste optreden met zijn moeder vindt, na jaren van stilte harerzijds, plaats in de kleine zaal van het Concertgebouw in 1982. Moeder en zoon nemen op het podium afscheid van elkaar. Een emotioneel concert, waarbij het publiek – nu eens schuddebuikend van het lachen en dan weer huilend van ontroering – hevig geemotioneerd achterblijft. Tien jaar later, woont de vader van Joris eindelijk ook een optreden bij van zijn eertijds verloren en later teruggevonden zoon, in Breda. Het is het enige optreden dat hij zijn zoon op de Buehne heeft zien staan. De man worden de emoties teveel, en hij vertrekt voor het slot van het programma terug naar Belgie, waar hij voor zaken rondreist als handelsman in allerhande curiosa en broccante. “Het is me helaas nooit echt gelukt gewoon een babbel met mijn vader te maken. Onze relatie is altijd stroef en gekunsteld gebleven.”

Serge: Zou je jezelf als een geengageerd zanger omschrijven?

Joris: “Nee, want ik ben niet in staat tot enig pamflettisme. Of moralisme. Heb er een broertje dood aan om anderen de les te lezen. Wat ik wel wil, is de mensen verhalen vertellen of in mijn geval zoemzingen, die met het spinrag van de ziel geweven zijn. Ik ben vooral van de emoties en de lyriek.”

Serge: De Joris Schiks zoals ik die ken, met zijn sonore en diep ingedaalde stem, is dat een zoektocht geweest? Hoe heeft de lijzige, sardonische, wendbare stem van de Schiks a la Boris Vian op het album Goed Schiks uit 1967, zich ontwikkeld tot de gebronsde bariton vol levenskennis en ingeslikt verdriet, die is te horen vanaf het album Hotel du Paradis uit 1992 via Kino Kalvados uit 1996 tot aan de albums De Zwarte uit 2008 en Drei Sekunden Ewigkeit dat nu op uitkomen staat?

Joris: “Haha, m’n hanengekraai is in de loop der decennia wat minder schel geworden. Dat komt eenvoudigweg omdat je op latere leeftijd wat meer aan het bezinnen bent. Het gaat dan om het reflecteren op – en niet om het veroveren van – de wereld waarin je leeft. Zoiets gaat vanzelf. En misschien heeft de calvados, hahaha, daar ook wel aan meegewerkt. Of ons levenselixer dat Jack Daniels heette. Maar in wezen was mijn stem vroeger dezelfde als nu. Alleen is de uitvoering veranderd. Et c’est le ton qui fait la musique.”

Serge: Zou je Drei Sekunden Ewigkeit, je laatste en meest recente album dat ook in het Duits geschreven en gezongen is, een synthesealbum kunnen noemen van je ervaring als Nederlandstalig en Duitstalige zanger?

Joris: “Dit album gaat vooral over mijn kleine grote en grote kleine emoties, die op een of andere manier toch weer met Duitsland te maken hebben. Waarbij de nummers niet door het knallen van Brecht of Kaestner maar door innerlijke draden met elkaar zijn verbonden. Maar je hebt gelijk, Drei Sekunden Ewigkeit had er nooit kunnen zijn zonder die drie Nederlandstalige albums die eraan vooraf zijn gegaan: Hotel due Paradis, Kino Calvados en De Zwarte. Het Duits zorgt voor de diepgang in de nummers op mijn laatste album.  Het Nederlands voor de relatie tot mijn luchtiger private besognes en bekommernissen. In feite komt het hier op neer, dat ik de rijpheid van mijn Nederlandstalige werk toch nog een keer ook naar mijn Duitse repertoire wilde transponeren. In een Letzte Aufgebot. Een slotakkoord waarin ook mijn speurtocht naar de uithoeken van de Nederlandse poezie, van Johnny van Dooren en Leo Vroman tot aan Fritzi van Harmsen ter Beek en Hans Favery, door heeft kunnen klinken.”

“Het echte Hotel du paradis, waar het album uit 1992 naar vernoemd is, was op het moment dat we het in Frankrijk tegenkwamen, al vijftien jaren dicht. De pannen zweefden er om het zo te zeggen, in de spinnenwebben. Ik had heel veel verdriet in die tijd. “

Joris praat er besmuikt en gereserveerd over, omdat hij zijn dochter op geen enkele manier wil stigmatiseren. “Mijn aan de heroine geraakte dochter Elise, was bezig een zelfmoordpoging te ondernemen in Gouda. Ik werd door de politie gebeld, ben over de vluchtstrook naar haar toe geracet. Ik heb haar op de spoorrails ervan moeten weerhouden zich daadwerkelijk voor de trein te werpen. Hotel du Paradis, gaat over een gevoel van wanhoop die ontstaat door een onvermijdelijk gegroeide afstand. Die we ook weer hebben weten te overbruggen. En nu zijn we heel hecht. Heeft mijn dochter een zoon. Mijn kleinzoon. Is er sprake van een happy end…”

Joris: “Het album De Zwarte, uitgekomen in 2008, gaat over het beter worden dan ziek zijn.

Serge: Pardon?

Joris: Het beter worden dan ziek zin. Ik had het aan mn hart indertijd. Maar op gegeven moment kreeg ik mn leven weer im Griff…

Serge: Hart en geest, die zichzelf moesten revitaliseren?

Joris: Nou, de geest ging helemaal goed. Toen ik op gegeven weer zuurstof in mn hart kreeg, was het allemaal weer zo voor elkaar. Sindsdien is het ook niet meer van streek geweest. Luister naar het satirische nummer Wrapped in Blue, op De Zwarte. Lekker lullen, weet je wel. Heel anders dan de satire van vroeger. Je voelt dat ik lekkerder in m’n vel zat, toen ik dat laatste nummer maakte…

Bosz: Geluk en tevredenheid, die dicht bij elkaar liggen. Nietwaar?

Serge: Dankbaarheid?

Joris: Lichtheid. Op het moment dat je weet wat het is, is het einde geluk.

Wrapped in Bluehttp://youtu.be/PZudjzcSXLY?list=UU7pf5vO3vrN1fYC39AtukNw

Dichter/performer Joris Schiks en pianist/componist Joost Schreuders,met Niko Christiansen (sax) en Dennis Wijmer(gitaar) op track 1 van de ‘schickx’ cd ‘De Zwarte”. Creatieve techniek Leo Oostenbrug

Serge: wat is de dwingende bestaansreden van Drei Sekunden Ewigkeit – een Duitstalig album gezongen door een Nederlandse lyricus uit Den Haag- anno 2014?

Joris: “Dit album moest er komen. Het kon niet anders… Als ik aan het begin van de jaren zestig in Duitsland bezig ben met Bertold Brecht, Kurt Tucholsky etcetera , dan geef ik ze hun eigen materiaal terug. En in die tijd dat wij met Brecht en Tucholsky opnieuw aan de slag gingen, zat dat daar nog altijd strak in het socialistische en strenge korset gebonden. Salonsocialisme. Netjes, avondkleding en weet ik wat. Op een stijve manier werden die liederen gezongen. Toen kwamen wij, in 1967 in Muenchen en elders, met het programma Anno Dreissig met al klassiek geworden teksten die we op een rock n roll manier voor het voetlicht brachten. Met veel ritme en vitaliteit, en allerhande moderne muzikale toevoegingen. In Duitsland heeft met Stockhausen, Kraftwerk etc. de electronische muziek een veel boeiender en diepere ontwikkeling doorgemaakt dan bij ons in Nederland. Waar we nu wel over het paard getilde deejays kennen die zich de beste van de wereld noemen, maar in feite van toeten noch blazen weten. En wel plaatjes kunnen mixen door paletten met kipsleverworst op het podium te serveren, maar niet aan de grondvesten van de muzikale eurhytmie hebben weten te rammelen. Op mijn manier heb ik altijd mijn commentaar geleverd op de rijke Duitse poetische traditie alsmede de  muzikale ontwikkelingen van de vorige eeuw die in sneltempo plaatsvonden. Terug naar het uiterst sobere, naar het minimale. En dan proberen op mijn manier over de dingen te mijmeren en te praten. Op een uiterst sobere manier.”

Serge: in poetische liederen, die heel dicht aan je ziel raken… Daarmee is er een logische stap gezet. Maar ook een cirkel volbracht.

Joris: “Die drie sekonden eeuwigheid, waar ik in mijn titel naar verwijs, betreft net dat stukje van het uur dat op welke tijdlijn dan ook, blijft doorschuiven. Dat betreft te allen tijde niet een, niet twee maar drie sekonden. Het zijn de drie sekonden die nimmer wegvallen. De onmeetbare tellen waar een mens geen controle over heeft. Wanneer je komt, wanneer je er vandoor gaat. En het moment net daarvoor. Dat je de pijp uitgaat. Dat is het onoplosbare geheim. Het zijn die sekonden waarin het echte geheim van het leven schuilgaat. Je hebt het ook niet in de hand. Anders zou je altijd de perfecte levensverzekering af kunnen sluiten, en geen weddenschap kunnen verliezen. Die drie sekonden waarover we spreken, zijn in feite onmeetbaar. On-timebaar. Daarbinnen heb je er geen vat op. Dat is het astre occlus. Het zwarte gat waarin het geheim schuilt van alle dingen die leven. Ademen. Pulseren. Het zijn de kosmische sekonden.”

Serge: de gedachte dringt zich aan me op, dat dit album bedoeld is als een soort van testament…

Joris (heel  dwingend en beslist): “Nee!”

Serge: waarom drie sekonden.  Is het een revelatie geweest?

Joris: “Ik geloof niet dat ik veel grote inzichten heb weten te sprokkelen.”

Serge: ik heb – ondanks alle verzoeken daartoe – nog altijd geen biografische schets van je mogen ontvangen.

Joris: “Momenteel loop ik een beetje temporeel uit de hand, sorry.”

Serge: je loopt drie kosmische sekonden achter op de werkelijkheid?

Joris: “Hahahahaha….Ewigkeit die man nicht messen kann…”

Serge: zou je mij die tekst kunnen sturen? (Gekscherend:) voor de eeuwigheid aanbreekt?

Joris: “Haha, voor de eeuwigheid aanbreekt. Hahaha. Een garantie kun je daar niet over geven. Hoogstens de toezegging. Als je inzoemt op iets, kom je op gegeven moment ook het maximum van je inzoemen tegen. De radar-telescopen en lenzen die het heelal aftasten komen een heel eind. Maar dat laatste stukje dat terugvoert naar de oerknal, blijft onontgonnen terrein. Tot vlak daarvoor rijken onze ogen. Ook in kosmische zin, ontbreekt bij ons de mogelijkheid om helemaal tot aan de uiterste grens door te dringen. Er blijven altijd drie sekonden zweven tussen ons heden en de eeuwigheid die zich aan de randen verscholen houdt. Op het moment dat we ook de oerknal tot aan het ultieme nulpunt gewaar kunnen worden, zal het ook werkelijk knallen. Dat denk ik. In de maat zit een natuurlijke begrenzing besloten. Die maakt dat de natuur vanuit zichzelf een natuurlijke relativering en betrekkelijkheid der dimensies doorvoert. Van elementaire deeltjes, micrometers, nanometers, picameters tot aan het allergrootste en ruimste. Het kan altijd kleiner en altijd groter. Alles is relatief. Dat is de betrekkelijkheid der dingen. Ik kan niet bedenken wanneer ik doodga. Of wanneer ik weer begin te leven. Dat weet ik allemaal niet.”

Serge: is het principe van de relativiteit op zichzelf oneindig?

Joris: “Dat denk ik wel.”

Serge: “Maar dat betekent dat er misschien geen eeuwigheid kan bestaan.”

Joris: “Dat zou zomaar kunnen. Dat er alleen maar een Nu is. Dat de eeuwigheid zichzelf in het Nu oplost. En dat zou ik ook wel erg mooi vinden, ook (peinzend). Ik heb geen interesse in een beschuit-met-muisjes-achtige Poort.”

Serge: opdat voortdurend alles muteert en zichzelf regenereert?

Joris: “Als de eeuwigheid zichzelf op kan lossen in het Nu, dan lost alles daarmee ook op. Dan lost ook ons vocabulair op. En daarmee onze poging de dingen te begrijpen. Te formuleren. In een perspectief te zien. Er zullen geen expressiemiddelen meer nodig zijn. Omdat we het dan ook eindelijk en werkelijk zullen weten.  Hahaha… Dag, I-pod en I-pad! Dag gezichtenboek! Dag lichaam! Dag taal!”

Serge: is deze gewaarwording of is dit vermoeden, ook in verband te brengen met die prachtige somambule sluimer – jouw tristesse – die als een licht doorschijnende wade over de woorden en melodieen van je teksten hangt? Is die wade een uiting van onvermogen? Dat je op zoek bent naar een zo ultiem mogelijk contact? Intimiteit? Waarbij je constateert dat de werkelijkheid evenzeer tekortschiet als ons karakter? Maar dat we er wel van dromen om het ultieme te mogen beleven en realiseren?

Joris: “Ik ben er achter gekomen dat er op gegeven moment een soort van parallel ontstaat, waarin dat contact in wezen toch volledig is. Als je altijd maar de snelweg neemt om ergens te komen, zal je een hoop in dit leven ontgaan. De weg die gezocht wordt en die je moet vinden, die vind je. Naar mijn vrouw en mijn dochter is dat contact uiteindelijk heel goed gelukt.”

Serge:  je hebt in je leven het een en ander overwonnen, zo lijkt het.

Joris: “Albsoluut.”

Serge: demonen als Mogul Alkohol, suicidale tendensen van  je dochter, ziekte, armoede, de conjuncturen van de Tijd… Is die overwinning een zegen, of ook een last? Is het leven nog leuk, zonder de demonen?

Joris: “Wat het overwinnen van je demonen leuk maakt, en daarmee dus het leven an sich, dat is de groeiende mate van onthechting die deze ontwikkeling met zich meebrengt. In het onthechten schuilt de bevrijding. En in bevrijding zit geluk. En dan krijg je eigenlijk je kadootje. Waar je niet op zit te wachten, maar stiekem wel op hoopt.”

Serge: Katje min, katje weer? Wij doden de Tijd, de Tijd doodt ons? Een kwestie van gelijk oversteken?

Joris: “Voila.”

Serge: Maar de ironie is ook, kijkt me, dat je gedurende dat proces-van-onthechting, steeds dichter en hechter bij je vrouw en je dochter bent komen te staan…

Joris: “Zeker.”

Serge: is dat wat de Boedhisten noemen: missing the point, to hit the target behind your back?

Joris: “Daar zit ‘t m wel in, voor een stuk.”

Serge: hoe kijkt je vrouw, Franciska, aan tegen jouw Duitse Fetish?

Joris: “Vindt ze okay.”

Serge: is Franciska met je mee door Duitsland gaan toeren?

Joris: “Franciska doet haar eigen dingen. Wat ook mijn zoons allebei doen. Zij hebben hun aikido-wereld. En ik heb mijn theaterwereld. Ik heb het altijd fantastisch gevonden om mijn vrouw bezig te zien. Door de lucht te zien zweven, bezig aan haar gecompliceerde maar ook soepele oefeningen. We hebben wederzijds respect voor elkaar. En bevinden ons nu in de gelukzalige leeftijd van de volstrekte vrijheid. We kunnen precies doen wat we willen, met respect naar elkaar toe. Eigenlijk kan het niet mooier. Je gunt het de ander, daarmee begint het. En het is fantastisch als die rust en dat respect de ruimte krijgen om te ontstaan. Fantastisch. Ze filosofeert en leeft erop los, op haar manier. Mijn kleinzoon gooit mijn vrouw door de ruimte. Ze is in het verleden ook wel kritisch geweest naar wat ik doe op dat podium.”

Serge: hoe ben je van plan de dunne rode lijn te belopen tussen je sobere spirituele wijsheid en innerlijke aspiraties, en het exhibistische egocirkus wat komt kijken bij het optreden op een podium. De innerlijke tovenaar en de publieke hoer….

Joris: “Onderschat de hoeren niet! Jacques Brel zei: die hoeren zijn evenzeer artiest als wij zangers, en wij zangers zijn op het podium evenzeer hoer als de hoeren. Zo zie ik het ook.”

Serge: maar ik heb kunnen constateren dat je zo bescheiden bent, dat je bandleden je moeten aanporren om vaart te zetten achter de cd. En de toernee in Duitsland, die ze met je willen plannen. De vraag dient zich aan, of Joris Schiks de tovenaar nog wel echt op dat podium wil staan om applaus in ontvangst te nemen. Of het geen loutering a contre-coeur is gaan worden?

Joris: “dat er een stukje ijdelheid bij komt kijken, om op te willen treden en concerten te geven en gehoord te willen worden, ja dat kan niet anders. Ik heb een hersenhelft die het wat minder goed doet. En dat heeft ermee te maken dat ik bij het rationele regelen van een project  en de planning die bij zoiets als een toernee komt kijken – van het opstellen van een kloppende agenda tot en met de financiering van de cd – tekortschiet. Ik blokker als het ware. Juist omdat het maken van een album in alle opzichten tijd vergt. En dan gaat het om een ander soort tijd dan het plannen van de toerdagen. Dan gaat het om de tijd die het kost om een artistiek parcours af te leggen  waarbij de nummers van nature hun rechtmatige en kwalitatieve voleinding kunnen vinden.”

Serge: in elk geval sta je niet afkerig tegen het streven naar succes als zanger in Duitsland?

Joris (beslist): “nee. Integendeel.”

Serge: en je ziet niet op tegen de zwaarte van het toeren, op jouw leeftijd? Het onderweg zijn, het sjouwen, inspelen,  de krachtinspanning van het avond en avond streven naar succes?

Joris: “Voor die krachtinspanning vindt elke artiest als het goed is wel een modus. Een werkmodus. Ik ben er helemaal niet benauwd voor en ik doe het gewoon zielsgraag. Ziels-graag. Ik heb de nadagen van Wim Kan van nabij meegemaakt, en gezien hoe je op oudere leeftijd toch intens kan spelen. Alleen: drie avonden per week, in plaats van zes avonden per week.”

Bosz interrumpeert: ik heb het gevoel dat Joris zozeer gefocust is op het behalen van een zekere kwaliteit, dat er voor de praktische uitvoering van de muziek en de teksten nauwelijks nog genoeg energie resteert.

Joris: “Energie? Nee: inzicht. En je moet niet vergeten: alle mensen die ik in Duitsland gekend heb die goed waren in het regelen, uitnodigen, uitbetalen, de culturele organisatoren en wethouders en publiciteitsmedewerkers die van de hoed en de rand wisten, inmiddels al zijn overleden. Of overgeplaatst. Of gepensioneerd. Of weggestemd bij verkiezingen. Hahaha…”

Drie dolle dwaze dagen: http://youtu.be/vMa5TCvQ-vg

Laatste woorden als een letzte Aufgebot

BIJ DE DOOD VAN EEN WIJZE TOVENAAR

© Serge van Duijnhoven, 2014 – Brussel.