“Het ideaal van de veelzijdigheid” ; ‘wanted interview’ verschijnt na vijftien jaar online

          WANTED INTERVIEW EINDELIJK BOVEN WATER

          VOOYS sprak met SERGE VAN DUIJNHOVEN

door Pieter Jeroense en Jeroen Kapteijns

   i.s.m.  DBNL vignet

Vooys. Jaargang 15  Utrecht 1997 pp.47-51

 

In de reeks interviews met jonge, veelbelovende auteurs, is het woord ditmaal aan Serge van Duijnhoven. Deze Amsterdammer blinkt uit in veelzijdigheid: naast zijn dichtwerk, heeft hij een roman en een verhalenbundel gepubliceerd. Bovendien is hij een van de drijvende krachten achter het tijdboek MillenniuM, waarin het naderende einde van het tweede millennium gethematiseerd wordt. Van Duijnhoven vertelt onder andere over zijn bewondering voor Leo Ferré, de doelstellingen van MillenniuM, zijn debuutroman Dichters dansen niet, zijn fascinaties, ervaringen met recensenten en zijn vernieuwende opvattingen over poëzie.

Hotel Winston in de Warmoesstraat

Hotel Winston in de Warmoesstraat

In 1993 overleed de Franse dichter / zanger Leo Ferré. Met Brassens en Brel behoorde hij tot de ‘Grote Drie’ van het Franse chanson. In Frankrijk werd om zijn dood gerouwd alsof hij een vorst was. In het tijdschrift MillenniuM (1993) wijdde Serge van Duijnhoven (Oss, 1970) enkele pagina’s aan het heengaan van deze excentriekeling. In dat artikel noemt hij Ferré de ‘dichterlijke advocaat van de amour anarchie’. De chansonnier streefde namelijk de absolute vrijheid na: ‘De mens is vrij, en zal zelf waarde moeten geven aan zijn leven. Geen kerk, geen koning, geen politieke partij, geen leger kan hem daarbij leiden.’ Van Duijnhoven staat verder stil bij de olympische wijze waarop Ferré zijn kunstenaarschap opvatte. ‘Geen gezeik, geen valse bescheidenheid, geen verontschuldigingen wat zijn poëzie betreft.’ Ferré vond dat de kunst niet in een ivoren toren thuis hoorde. Zo nam hij gedichten van Verlaine, Rimbaud, Apollinaire en Aragon – zijn broeders van de nacht – in zijn repertoire op en bracht op deze manier hun poëzie onder het grote publiek. Belangrijk voor Van Duijnhoven – al van jongsaf een groot bewonderaar van de man – is ook dat zijn chansons gedragen werden door grote ideeën op het gebied van de politiek, de vrede en solidariteit.

Van Duijnhoven en Ferré zijn geestverwanten; hun opvattingen over kunst en het kunstenaarschap zijn nauw verwant. Ook bij Van Duijnhoven zijn poëzie en muziek onlosmakelijk met elkaar verbonden. In het kleine wereldje van de Nederlandse letteren probeert hij zijn eigen plan te trekken en vreest de autoriteit van recensenten niet. Hij mag zijn publiek graag verrassen met nieuwe en experimentele vormen. Kunst hoeft voor hem niet per definitie verheven te zijn. En uit de stukken die hij voor het tijdboek MillenniuM schreef, maar ook uit zijn eigen poëzie, blijkt de betrokkenheid bij eigentijdse culturele en maatschappelijke vraagstukken.

MillenniuM11 cover

Van Duijnhoven was een van de oprichters van MillenniuM, het tijdschrift van de Kunstgroep Lage Landen. De zeer jonge kunstenaars die zich rond dit tijdboek hadden geschaard, streefden een grondige vernieuwing van het kunstklimaat in Nederland na. Met hun eclectische belangstelling, frisse ideeën, hun eigenzinnige projecten, hun engagement, maar vooral ook hun moed wisten ze het ingesufte wereldje van de Nederlandse letteren even wakker te schudden. Hoewel Van Duijnhoven duidelijk zijn stempel op dit blad heeft weten te drukken, treedt hij liever niet op als woordvoerder van MillenniuM. ‘Ik kan wel praten over wat we gedaan hebben, maar spreek dan niet namens anderen. Daar krijg je alleen maar sores mee. Uiteindelijk zijn het allemaal individueel opererende kunstenaars die MillenniuM als platform gebruiken en incidenteel samenwerken. Maar van gemeenschappelijke doelen of idealen is nooit sprake geweest.’

Toch wil hij wel wat dieper op het karakter van MillenniuM ingaan. ‘Wat MillenniuM zeker kenmerkt is dat het dingen in kaart heeft willen brengen. Het heeft een inventarisatie van bepaalde zaken willen maken. Zo hebben we bijvoorbeeld een bloemlezing van jonge Vlaamse en Nederlandse

[p. 48]

dichters [Aan iedere spijker een regel], een zogenaamd zap-nummer en een boek over v.j.-kunst gemaakt. Dat laatste nummer is overigens niet om aan te zien, maar dat gebeurt als je dingen probeert; dan ga je af en toe flink op je bek.’

‘MillenniuM heeft ook altijd geprobeerd bepaalde thema’s, waarvan wij dachten dat ze voor deze tijd relevant waren, te behandelen. En dan niet, zoals zo vaak gebeurt, op een columnachtige manier. Nee, we hebben in ons blad de ruimte genomen om bepaalde dingen uit te werken. Dat bleek in een tijd van vluchtige meningen en snelle columns heel verfrissend.’ Mede door deze serieuze benadering van ‘grote’ thema’s kreeg MillenniuM al snel het labeltje ‘geëngageerd’ opgeplakt. Van Duijnhoven moet daar weinig van hebben: ‘MillenniuM is niet per definitie geëngageerd. We hebben verschillende stemmen laten horen, bepaalde dingen aangedragen, en zaken geïnventariseerd. Maar dat is niet voldoende om ons het oormerk “geëngageerd” op te prikken. Dat is veel te gemakkelijk.’

MillenniuM10 gezelligste cover

Bijzonder aan MillenniuM is ook het interdisciplinaire karakter: kunstenaars van voorheen streng gescheiden kunstvormen grepen de mogelijkheid aan om samen te werken. MillenniuM is dan ook zeker geen letterkundig blad. Van Duijnhoven: ‘Die eclectische en openhartige geest hoorde bij de inzet van het blad. Daar kunnen hele mooie dingen uit voortkomen. Hoewel je moet oppassen niet zomaar alles met elkaar te gaan vermengen. Het moet wel een duidelijke functie hebben. Als ik samenwerk met een d.j. dan doe ik dat omdat ik mijn teksten op een bepaalde manier wil gebruiken, om ze een nieuwe impact te geven.’

MillenniuM#12Fake cover

In het prozadebuut van Van Duijnhoven, Dichters dansen niet (1995), komen de achtergronden van MillenniuM aan bod. De oprichting van het blad vormt in dit boek een rode draad. De eerste regels luiden: ‘We waren met een man of tien, twintig. Jonge enthousiastelingen, kleine ridders van de kunst die vonden dat er dingen aan het veranderen waren en dat het tijd was voor nieuwe ideeën, een nieuwe groep, een nieuw blad. We waren allen zeer jong en hadden een grote mond en nog grotere plannen en dat was wat ons bijeenhield. We vonden dat er nog heel wat was om over te schrijven, om te proberen en om voor in te staan, en te oordelen naar alles wat er om ons heen gebeurde was dat ook zo.’ Dichters dansen niet laat zich lezen als een heuse sleutelroman. Millenaar is MillenniuM, Mark Moors is Van Duijnhoven zelf, de X-ray verbeeldt de Amsterdamse discotheek de Roxy, terwijl de lezer in Gerrit Krijt de niet-dansende dichter Gerrit Komrij kan herkennen.

Dichters dansen niet.omslag

Toch is het reilen en zeilen van MillenniuM niet meer dan een dun verhaallijntje. Van Duijnhoven: ‘Van een sleutelroman in de ware zin van het woord kan nog geen sprake zijn. Daarvoor zat ik er toen nog veel te dicht op. Pas over tien, twintig jaar kunnen we de geschiedenis van MillenniuM optekenen.’ Dichters dansen niet geeft in tien korte schetsen een indruk van het leven van hoofdpersoon Mark Moors en de Amsterdamse house-scene, die eind jaren tachtig opkwam. Het onrustige en vrij oppervlakkige bestaan van de jonge Amsterdamse kunstenaar die net als zijn kunstbroeders een sterke drang heeft tot het nachtleven en genot staat centraal. Zijn ietwat lege dagen, die vooral in beslag genomen worden door allerlei praktische beslommeringen – aangebrande groentejasjes, gestolen fiets en enveloppen plakken – eindigen meestal op de dansvloer. Daar, temidden van de kolkende en zwetende massa, laat hij de oorverdovende beat van de hallucinerende muziek zijn lichaam intrekken.

Slotfeest  MM en Doel zonder oorzaak - in Paradiso - 31 dec. 1999 / 1 jan. 2000

Slotfeest MM en Doel zonder oorzaak – in Paradiso – 31 dec. 1999 / 1 jan. 2000

De housemuziek en houseparty’s betekenen voor Mark en zijn vrienden meer dan zomaar een avondje uit. ‘De houseparty’s waren de beeldenstorm van deze tijd. De beelden moesten om, de banken aan de kant, er moest gedanst worden. Geen gemeente kon eraan ontkomen. Op een gegeven moment gingen ze allemaal voor de bijl. De angst van de burgerij was terecht. De jeugd was bezig vreselijk wraak te nemen op de ouderen, op het volwassen leven, op de grenzen die zij zichzelf gesteld had, de morele aflaten waarmee zij haar dagelijkse rust afkocht. En iel en betekenisloos stierf, in de handpalm van een reusachtige God, door wiens vinger ze als een insekt op een goede dag zouden worden doodgedrukt.’ (p. 52). Op de houseparty’s kan de jeugd zichzelf zijn. Daarbij heeft voor Mark Moors het nachtleven nog een andere functie; hij probeert zijn geliefde Lot te vergeten. Hoewel soms onbevredigend, verkiest hij de beweging, de herrie en de nacht boven de stilstand, de rust en het bed. Voortdurend is de jonge held in de weer om zijn Lot te ontlopen.

Van Duijnhoven noemt de nacht één van zijn fascinaties. ‘Ik ben geïnteresseerd in de nacht. Ik houd ervan. Dat komt, omdat ik geboeid word door juist datgene, waarin de mens zich kan verliezen. De mens heeft dat nodig, de donkerte of de nacht, om zich over te kunnen geven aan of zich te verliezen in de roes. Blijkbaar kan men op die manier een ander

[p. 49]

register in zichzelf aanslaan. De hedonistische danscultuur is een mogelijkheid waaraan men zich volledig kan overgeven.’

Maar het is niet de enige manier. Van Duijnhoven legt een direct verband tussen de roes van het nachtleven en het oorlogsgeweld zoals hij dat zelf als oorlogscorrespondent in Bosnië heeft aanschouwd. ‘Voor het feest en de oorlog wordt dezelfde poel van lusten aangeboord. Voedsel, vlees, begeerte, oorlog en vernietigingsdrang; die dingen hebben met elkaar te maken.’

Copycat.omslag

In zijn jongste dichtbundel Copycat (1996) heeft hij verbanden proberen te leggen tussen deze menselijke driften. Het motto van de Engelse dichter en zanger Peter Hammill wijst daarop: During sex we are timelocked as in war. De verbanden tussen begeerte en vernietigingsdrang komen expliciet naar voren in de gedichten over Bosnië uit de afdeling ‘De stad als kadaver’. ‘Ik heb niets, zei de vrouw, behalve honger’ luidt het schrijnende refrein van deze verzen. Van Duijnhoven over de bijzondere vorm van deze gedichten: ‘Het is prozaïsche poëzie. Ik heb gekozen voor flarden of bewust brokkelige stukken tekst zonder dat ik in eerste instantie schoonheid heb nagestreefd. Natuurlijk heb ik ze gevijld en bewerkt, maar ik heb ze zo rauw mogelijk proberen te houden. Ze moesten worden zoals de stad zelf.’ Van Duijnhoven heeft met Copycat geprobeerd bepaalde grenzen te overschrijden: ‘Wat mij betreft hoef je het geen poëzie te noemen. Net zoals Dichters dansen niet eigenlijk geen roman mag heten; het zijn tien korte scènes uit het leven van Mark Moors, geschreven op de dreun van de housemuziek.’

In Trouw ontstond onlangs een discussie naar aanleiding van Van Duijnhovens Bosniëgedichten. Centraal stond de aloude vraag of poëzie wel zou kunnen en / of mogen functioneren als drager van politieke ideeën. Recensent Peter de Boer noemde het engagement uit Copycat sympathiek, maar met poëzie had het naar zijn mening weinig van doen: de dichter zou met zijn protest zichzelf overschreeuwen. Volgens Bert van Weenen – redacteur van het literaire bulletin Chroom – leent poëzie zich niet voor politiek, omdat er geen afstand met het onderwerp is en de taal vaak te kaal en afgezaagd is. Hij pleit in zijn stuk voor diepzinnige op theologie en filosofie gefundeerde poëzie. Zelf zou Van Duijnhoven zijn Bosniëgedichten niet geëngageerd noemen. ‘De mensen in deze gedichten voeren een oorlog tegen hun lichaam of tegen zichzelf. Ik vind het onzin om

illustratie

Serge van Duijnhoven foto: Roeland Fossen

dit geëngageerd te noemen. Ik neem toch nergens een stelling in? Wat er hoogstens uit naar voren komt, is de afschuw van de gruwelijkheid van de oorlog. Maar als dat tegenwoordig ook al geëngageerd is…’Van de negatieve reacties op zijn werk kan hij niet lang wakker liggen. Hij doet ze met een schouderophalen af, in de wetenschap dat hij met zijn eigengereide en rebelse optreden wel nooit in de smaak van de critici zal vallen. Cynisch: ‘Nee, dan zullen er eerst enkele recensenten moeten overlijden.’ Slechte recensies hebben zijn werkdrift nooit vergald. ‘Op een gegeven moment bepaal je gewoon waar je het voor doet. En bij mij geldt één hoofdregel: ik schrijf niet voor de recensenten. Gelukkig heb je altijd van die Don Quichottes gehad die zich nergens een fuck van aantrekken en solitair, zonder enige erkenning bezig zijn met iets te prutsen in de kunst en daar toch heilig in kunnen geloven. Een enkele keer wordt er een ontdekt en hebben we van doen met een genie à la Van Gogh. Meestal niet. Je kunt daar geen peil op trekken. Voor mij geldt dat ik m’n eigen dingen maak. Ik schrijf de boeken die ik wil schrijven, probeer mijn projecten en plannen af te maken en zie wel waar ik uitkom. Het is aan een ander om daarover te oordelen.’

‘Uit zo’n discussie in Trouw blijkt weer eens dat voor een aantal recensenten poëzie pas poëzie is als

[p. 50]

het over landschappen of eerbiedwaardige thema’s gaat. Men ziet het liefst bundels die geïllustreerd zijn of geschreven aan de hand van schilderijen. Het heeft te maken met die bibliofiele cultuur van het voorzichtige die in het poëziewereldje overheerst. Dat is rustgevend.’ Van Duijnhoven noemt de Nederlandse recensenten ‘herauten van een bastion’: ‘Het is een bolwerk van professoren, studenten en recensenten met een eigen bijna exegetische studiecultuur en een uitgesproken voorkeur voor klassieke, strenge vormen. Zij bepalen de wetten van de poëzie, waar ik tegen in ga.’

Klipdrift.cover_shade

‘In dat eliteraire wereldje zal weinig veranderen. Het is opmerkelijk hoe juist jonge recensenten alles wat modern is verwerpen. Voor mij heeft het desastreuze gevolgen gehad dat ik ben besproken door jonge recensenten als Onno Blom en Michel Maas. Zij nemen de normen van de oudere garde klakkeloos over. Zo komen zij in een goed blaadje te staan. Bovendien geeft het een gevoel van macht om af te kunnen geven op alles wat nieuw en modern is. Dat vinden ze lekker. Een goed voorbeeld hiervan is een recensie van Maas over het tijdschrift Zoetermeer. Hij vond het maar niets: het blad zou vol staan met braaksel en seks. In een van de meer traditionele tijdschriften stond een gedicht “Ode aan een landweg”, dat natuurlijk wel in de smaak viel.’ Van Duijnhoven is duidelijk geïrriteerd daarover: ‘Die pastorale poëzietraditie is een ziekte. Des te groter de behoefte er eens een flinke gabberbeat doorheen te gooien.’

De jonge dichter lapt de heersende normen van het bastion aan zijn laars. ‘Van mij kan alles poëzie zijn. Waarom zou je geen poëzie kunnen schrijven over Bosnië, over gokhallen of over Ayrton Senna die terugkeert op aarde in de gedaante van een flipperautomaat?’ Bij herhaling pleit hij voor een grotere openheid in de literaire wereld. ‘De laatste jaren is een ontwikkeling van verdergaande profanisering aanwijsbaar. Steeds meer kunstenaars ontdekken het braakliggende terrein tussen dat kleine elitaire clubje en de massacultuur.’

Van Duijnhoven experimenteert met house en discjockeys en verwerkt dit in eigen performances waarmee hij zijn poëzie presenteert. ‘Het gaat mij daarbij niet om het propageren van housemuziek. Ik ben geïnteresseerd in house en het werk van d.j.’s, omdat zij werken met moderne elektronische apparatuur. Ik vond in de manier waarop zij omgingen met geluiden, samples en stemfragmenten raakpunten met mijn eigen werk. Door die samenwerking heeft mijn werk er een nieuwe dimensie bij gekregen. Ik kan mijn gedichten in een bepaalde context plaatsen, fragmenten door elkaar presenteren en klankexperimenten uitvoeren.’

Inmiddels heeft Van Duijnhoven zijn grenzen al weer verlegd. Hij maakt nu ook gebruik van beeldmateriaal. ‘V.j. Gabriël Kousbroek – oprichter van Eyegasm [een v.j.-collectief] – heeft mijn teksten in de computer gezet en mixt er beelden doorheen. Bij mijn optredens – die momenteel Van Duijnhovens belangrijkste inkomstenbron vormen – heb je mijn teksten, de muziek van d.j. Dano en de beelden van Kousbroek; het is een totaalspektakel.’

SvD in Amsterdam 1994, fotograaf Harry Cock

SvD in Amsterdam 1994, fotograaf Harry Cock

Van Duijnhoven vraagt zich af waarom dit soort dingen toch niet mogelijk is op de traditionele poëziefestivals. ‘Is het dan geen poëzie meer? Kunnen we alleen maar van poëzie spreken als het in een boekje staat? Waarom mag het toch niet anders gebracht worden? De combinatie poëzie en muziek is trouwens niets nieuws. Wat te denken van de troubadours, de minstrelen of de Franse chansonniers. Je zou eerder kunnen zeggen dat ik in een traditie sta. Zelf ben ik via de muziek met poëzie in aanraking gekomen.’ Van Duijnhoven vertelt hoe hij via de liederen van Leo Ferré de poëzie heeft ontdekt. ‘Door hem ben ik Rimbaud, Baudelaire, Verlaine en Aragon gaan lezen en ben ik me bewust geworden van poëzie. De invloed van die man is enorm geweest.’

In de Nederlandstalige literatuur voelt hij zich vooral verwant met het werk van Hugo Claus. Superlatieven schieten tekort: ‘Claus is iemand die ik mateloos bewonder. Het is een gigant. Niet alleen zijn poëzie, ook zijn proza is meesterlijk. De geruchten, zijn laatste roman, was weer subliem. Claus is zo’n auteur die niet – zoals veel andere schrijvers – één eigen stijl heeft. Hij is een acteur; iemand die bij ieder boek dat hij schrijft een masker opzet.’ Volgens Van Duijnhoven is maskerspel onlosmakelijk verbonden met literatuur. Hij doet er zelf ijverig aan mee. Zo publiceerde hij gedichten onder de naam Remi Overman, een personage uit een van Van Duijnhovens verhalen. Hij verantwoordt die mystificatie als volgt: ‘Door te schrijven kan ik meerdere levens leiden. In Overman zit veel van mijzelf, maar ik heb het vermengd met andere levensverhalen. Het is een samenstelling. Overman is trouwens wel een geval apart. Hij ligt me zeer na aan het hart en ik hoop ooit de tijd te kunnen nemen om dat personage verder uit te werken. In welke vorm valt nog maar te bezien.’

[p. 51]

Wie het nog betrekkelijk kleine oeuvre van Van Duijnhoven overziet, zal direct opmerken dat hij net als zijn Vlaamse voorbeeld bij elk werk een andere stijl hanteert. ‘Mijn stijl verschilt per boek. Daarom zijn ze voor de recensenten ook zo moeilijk te labelen.’ De vrij experimentele en gedurfde houseroman Dichters dansen niet en de rebellerende en schreeuwerige lyriek uit Copycat lijken in niets op de meer rustige, traditionele en klassieke gedichten uit Het paleis van de slaap (1993) – Van Duijnhovens eerste dichtbundel – en de sobere korte verhalen uit De overkant en het geluk (1995). ‘Er valt in mijn werk inderdaad een soort van tweedeling te zien. Twee soorten van literatuur die deel van mij uitmaken. Het aardige is dat ik op mijn zeventiende in eigen beheer een boekje heb uitgegeven, Cascade, waarin die verschillende stijlen al aan te wijzen zijn. In dat boekje stond poëzie die de wereld ingeschreeuwd werd, maar het bevatte ook korte verhalen, een novelle, een toneeltekst en essayerende artikelen. Die novelle heette De overkant en het geluk en was de eerste aanzet tot wat later een verhalenbundel is geworden. Het is een melancholisch relaas over liefde, religie, dood en vriendschap. Ook dat is een deel van mij net als die rebellerende, niet-lyrische poëziestijl. Het paleis van de slaap is net als De overkant en het geluk een voorbeeld van de wat klassiekere literaire stijl. Terwijl Copycat en Dichters dansen niet een andere kant van mij laten zien.’

De vorm in Het paleis van de slaap mag van zijn andere werk verschillen, het onderwerp van de gedichten, de slaap, is nauw verwant met die uit Dichters dansen niet en Copycat. Van Duijnhoven werkt vanuit een aantal fascinaties. Zouden we de slaap immers niet net als oorlog, geweld en de hedonistische danscultuur kunnen beschouwen als een soort van roes, als een mogelijkheid om tijdelijk een punt te zetten achter ons aardse bestaan? ‘Ik ben altijd gefascineerd geweest door de slaap en heb me verdiept in de verschillende facetten van slaap; als metafoor, als domein, maar ook vanuit medisch oogpunt. Slaap is een dubbelleven, dat we allemaal leiden. Het is iets waar je geen invloed op kunt uitoefenen. Je moet je eraan overgeven, hoezeer je er soms ook aan zou willen ontkomen. Maar slaap is ook een metafoor voor dingen die sluimeren, of dat nu de ouderdom is, die langzaam binnensluipt of een ziekte.’ De titel van de bundel heeft hij ontleend aan de paleizen van de Ethiopische keizer Haile Selassie, in wiens leven Van Duijnhoven zich verdiept heeft. Deze keizer had twaalf paleizen waar permanent personeel aanwezig moest zijn voor de eventuele komst van het staatshoofd. ‘In sommige paleizen is hij nooit geweest. Dit waren dan ook letterlijk paleizen van slaap.’

sprooksprekers.eindhalte fantoomstad

Van Duijnhoven is een veelzijdig kunstenaar die zich op verschillende gebieden heeft laten gelden. Hij verrichtte journalistiek werk voor De groene Amsterdammer, de Volkskrant, De morgen en NRC Handelsblad, was betrokken bij de oprichting van de Kunstgroep Lage Landen en het tijdboek MillenniuM, schreef twee dichtbundels, een kleine biografie, een novelle en een prozaboek. In maart is bovendien de cd Eindhalte Fantoomstad verschenen, waarop teksten van zijn hand, maar ook van Olaf Zwetsloot en Def P. van de Osdorp Posse te vinden zijn. Dit samenwerkingsverband reikt verder dan het maken van deze cd; samen met d.j. Dano en v.j. Gabriël Kousbroek verzorgen zij performances onder de naam ‘De sprooksprekers’. Ook voor de komende jaren heeft Van Duijnhoven al plannen. In Gent werkt hij momenteel aan zijn nieuwe prozaboek, dat als werktitel Boulevard Oktoberrevolutie heeft gekregen. Hij licht een tipje van de sluier op: ‘Het wordt weer iets geheel nieuws; een personale roman. Ik kruip onder meer in de hoofden van gekken die steeds verder wegzakken in het moeras van redeloosheid dat oorlog heet. Ook wordt het een relaas over hoe verschillende generaties met oorlog omgaan.’ En ook het volgende nummer van MillenniuM is op komst. Nadat uitgeverij Prometheus zich had teruggetrokken leek het erop dat het tijdschrift het einde van het millennium niet zou halen. Inmiddels heeft echter De Bezige Bij steun toegezegd. ‘Ook de projecten van Kunstgroep Lage Landen gaan gewoon door. We bewandelen allerlei artistieke wegen: muziek, theater, exposities, videovoorstellingen en houseparty’s.’ Gevraagd naar zijn drijfveer: ‘Ik ben iemand, die denkt dat het zal helpen als je ergens een vitale impuls aan toedient.’

 

©  [tijdschrift] Vooys