De Bende van Oss – Martin Scorsese aan de Maas

sombere en broeierige jaren dertig gangster-film

van Andre van Duren

back-4

Het historische misdaaddrama De Bende van Oss is gebaseerd op waargebeurde feiten en vertelt het verhaal van Johanna van Heesch (Sylvia Hoeks). De jonge en levenslustige Johanna is via haar man Ties (Matthias Schoenaerts) verzeild geraakt in ‘de Ossche bende’, die bijna dagelijks samenkomt in haar café. Onder leiding van de machtige Wim de Kuiper (Marcel Musters) zorgt de bende voor een golf van misdaad en moord die heel Nederland jarenlang in zijn greep houdt. Johanna wil breken met de misdaad die haar omringt, ze krijgt hulp uit onverwachte hoek van corrupte verzekeringsagent Harry (Frank Lammers). Maar hoe harder ze probeert los te komen van Oss, hoe verder ze wegzakt in oplichting, prostitutie en zelfs moord…

Oss is al jarenlang in de greep van een bende wanneer de marechaussee wordt gestuurd om voor eens en altijd met het tuig af te rekenen. Door hun komst in de industriestad lijkt de situatie te escaleren. De wachtmeester van de marechaussee  (Daan Schuurmans) is echter vastbesloten de bende op te rollen en komt zodoende ook steeds dichterbij Johanna, die als een vlieg gevangen lijkt in het criminele web. Lukt het haar om op rigoureuze wijze te breken met haar oude leven? De Bende van Oss is een verhaal over goed en fout, over macht en machteloosheid en over liefde en verraad…

Regie: André van Duren

Cast: Sylvia Hoeks, Marcel Musters, Frank Lammers, Daan Schuurmans, Benja Bruijning Theo Maassen, Matthias Schoenaerts, Pierre Bokma, Maria Kraakman, Juul Vrijdag, Bert Geurkink, Jaap Spijkers

Genre: Historisch misdaaddrama

Interview met Andre van Duren:

De Bende van Oss van regisseur André van Duren opent op woensdag 21 september de 31e editie van het Nederlands Film Festival. De film, met in de hoofdrollen Sylvia Hoeks, Marcel Musters en Frank Lammers is geproduceerd door Matthijs van Heijningen en Guurtje Buddenberg (Sigma Pictures).

Bende van Oss foto 1

  • De Bende van Oss van regisseur André van Duren opent op woensdag 21 september de 31e editie van het Nederlands Film Festival. De film, met in de hoofdrollen Sylvia Hoeks, Marcel Musters en Frank Lammers is geproduceerd door Matthijs van Heijningen en Guurtje Buddenberg (Sigma Pictures).


Sylvia Hoeks – Johanna van Heesch, cafébazin
Johanna werkt aan de lopende band, verdient bij met een illegaal café en met betaalde liefde. Ze is 25 jaar, knap, gevoelig, trots en intelligent. Ze is getrouwd met Ties die in de gevangenis zit.
Speelde in o.a. De Storm (Ben Sombogaert), Duska (Jos Stelling, Gouden Kalf Beste Bijrol), Vuurzee (VARA), Bloedverwanten (AVRO), Tirza (Rudolf van den Berg).

Marcel Musters – Wim de Kuiper, bendeleider
Wim de Kuiper is de leider van de Bende van Oss, 52 jaar. Een dictator die macht, zelfoverschatting  en liefdadigheid combineert met lompheid en killersinstinct.
Speelde in o.a.: Gooische Vrouwen (Will Koopman), Dik Trom (Arne Toonen), De Troon (AVRO), Vuurzee (VARA), Kicks (Albert ter Heerdt), Hertenkamp (VPRO) en bij zijn eigen Theatergezelschap Mug met de Gouden Tand.

Frank Lammers – Harry den Brock, verzekeringsagent en consiglière
Harry den Brock is een verzekeringsagent, 34 jaar. Charmante rappe prater uit de middenklasse met een goede opleiding, die aangetrokken wordt door de spanning van de misdaad. Hij is de “consigliere” van de Bende en is verliefd op Johanna.
Speelde in o.a.: Nachtrit (Dana Nechushtan, Gouden Kalf Beste acteur), Wilde Mossels (Erik de Bruyn), De Enclave (Willem van de Sande Bakhuyzen), De Dominee (Gerrit Verhage).

Daan Schuurmans – Henk Roelofse, wachtmeester van de marechaussee
Henk Roelofse is wachtmeester van de marechaussee, 35 jaar. Ambitieus, rechtlijnig, gezagsgetrouw. Wanneer blijkt dat macht sterker is dan ethiek maakt hij een rigoureuze keuze.

Benja Bruijning – Jan Greven, wielrenner en minnaar van Johanna
Jan Greven is wielrenner, 21 jaar. Aanvankelijk open, onbevangen en zelfverzekerd. Hij kijkt tegen Johanna op.

Theo Maassen – Van Schijndel, politie commandant
Corrupte politiecommissaris van de gemeentepolitie, speelt onder één hoedje met de frauderende burgemeester en met Wim de Kuiper, de leider van de Bende.

Matthias Schoenaerts – Ties van Heesch, echtgenoot van Johanna
Ties is 30 jaar wanneer hij uit de gevangenis vrij komt. Hij is levensgevaarlijk en agressief. Hij doet een wanhopige poging zijn leven te beteren.

Pierre Bokma – Sal Hedeman, industrieel
Sal Hedeman is gebaseerd op één van de grondleggers van de Ossche multinationals.

André van Duren debuteerde met de prijswinnende televisiefilm Het verhaal van Kees  naar een script van Willem Wilmink. Vervolgens  regisseerde hij Richting Engeland (Persprijs en geselecteerd voor het filmfestival van Berlijn), drie delen van advocatenserie Pleidooi (Gouden Kalf en Nipkow), Tijd van Leven (KRO), Mariken (Gouden Kalf) en Kees de Jongen. Daarnaast verdiende hij zijn sporen als regisseur van vele commercials.

Het script is geschreven door André van Duren en Paul Jan Nelissen. Nelissen schreef een groot aantal films en televisieseries waaronder TBS (Pieter Kuipers), In Voor en Tegenspoed (VARA), Van God Los (Pieter Kuipers) en Oorlogswinter (Martin Koolhoven).

Piotr Kukla
(De Tweeling, Bride Flight, Ja zuster nee zuster, 30 minuten, The Zookeeper, De Daltons, De Storm, De Bal) is de D.O.P..

Het production design wordt verzorgd door Dirk Debou, de muziek is van Het Paleis van Boem en Ad Rietvelt doet de montage. Met hen werkte André al vele malen samen zowel bij zijn speelfilms als bij zijn commercials.

De producenten zijn Matthijs van Heijningen en Guurtje Buddenberg. Zij produceerden 36 speelfilms, zowel arthousefilms als grote publiekssuccessen, waaronder Eline Vere (Harry Kümel), Een Vlucht Regenwulpen (Ate de Jong), Ciske de Rat (Guido Pieters), Het debuut, Van de Koele Meren des Doods, Een maand Later (Nouchka van Brakel), De Lift (Dick Maas), De Stilte rond Christine M, Gebroken Spiegels (Marleen Gorris), Kracht (Frouke Fokkema) en Kees de Jongen (André van Duren).

Frank Lammers



een literair verhaal over de legende van de Bende, geschreven door SvD:

 

BEKKENSNIJDEN, MUNTENSNOEIEN

 

uit: De zomer die nog komen moest (Nieuw Amsterdam, 2007)

 


Beste broer,

Hoe oud waren we toen we met onze ouders uit deze stad vertrokken? Jij was tien als ik het wel heb. Ik zeven. Twee Brabantse jungskes, montere broertjes. Kwajongens die nooit zonder kapotte kleren thuiskwamen van het spelen en ravotten, maar die thuis van moeder wel beleefd en met twee woorden moesten praten.

Ik hoor het haar nog zeggen.

‘Geen “houdoe wanne” jongens, maar “dag mama”. Geen “toenstraks”, maar “daarnet”. Geen “gère” maar “graag”. Geen “bekant” maar “bijna”. Geen “tesnuzzik” maar “zakdoek”. Geen “boks” maar “broek”!’

Ze vond dat we een voorbeeld moesten stellen, omdat dat hoorde voor kinderen van de notaris.

Een probleem was dat vader in het bijzijn van zijn biljartvrienden het platste Ossisch van heel ‘d’n broelie’ kon spreken. En daar zelf groot genoegen in schiep. Als onze vader zo mocht praten, waarom wij dan niet?

Meestal hield hij de schijn op als moeder in de buurt was. In het rumoerige café op de Heuvel waar wekelijks de keutjes werden gelegd en de snevel gedronken, was dat wel anders. Vaders platte moppen en de schunnige praat die ik opving als ik mee was en alleen aan een tafeltje te spelen was gezet, knoopte ik stevig in m’n oren. Het vette gelach dat te midden van alle sigarenrook zo vertrouwd kon opstijgen rond die biljarttafel, bleef op school natuurlijk uit. Er was niemand van de leeftijdgenootjes, ook ik niet, die de pointes begreep. Vaders uitdrukkingen en schuttingwoorden waren binnen de kortste keren wel gemeengoed in de buurt. Thuis en in de klas werden ze op hun effect getest. De leraressen van de Diaconessen van Don Bosco maakten zich ernstig zorgen over de grove praat die zomaar uit de mondjes van hun pupillen konden floepen. Zouden ze hebben geweten dat de respectabele notaris uit de Annastraat hier de aanstichter van was?

Na mijn aankomst heb ik ingecheckt in het City Hotel. Precies alsof ik op reis was in Amerika. Ook de brede open laan met de dubbele rijweg en de openbare gebouwen waar het tussen was gelegen (het gemeentehuis, het politiebureau, de schouwburg en bibliotheek) deed uiterst Amerikaans aan en zou bij ons ongetwijfeld zijn aangeduid als Main Street.

Main Street, Noord Brabant.

Jij paste voor deze sentimental journey toen ik je vroeg om mee te gaan naar de stad die, hoe je het ook wendt of keert, onze bakermat is. De Noord-Brabantse bron waaruit we beiden hebben gedronken – hier liggen onze ‘roets’ zoals ze hier zeggen, dit is de grond waaruit wijzelf en onze ouders en grootouders zijn ontsproten.

Jij bleef liever thuis. Blijkbaar berust je erin dat je toch niet meer terug kan keren naar iets wat voorbij is. Terug naar vroeger wil en kan ook ik natuurlijk niet. Maar misschien toch een klein beetje. Waarom voel ik die behoefte? Om iets specifieks terug te vinden voor ik er de kans niet meer toe heb? Om iets beter de stukjes bij elkaar te kunnen leggen van de puzzel die een mens zijn leven mag noemen?

De stad is gigantisch veranderd, Frank.

In dat opzicht moet ik je gelijk geven. Tot mijn teleurstelling.

Er was vrijwel niets dat ik hier direct heb herkend, behalve het oude raadhuis en zo nu en dan de gevel van een enkel huis.

Ik zag vrijwel niets waardoor in sneltempo enkele van die dingen konden worden opgeroepen die ik in de loop der jaren in Amerika moet zijn vergeten; geuren, kleuren, gebeurtenissen, gesprekken. Al wat niet heeft kunnen stollen in de vorm van blijvende herinneringen.

De taxirit van het station naar het City Hotel was kort, maar toch lang genoeg om te beseffen dat ik de tijd moest nemen om de hele onderneming niet tot een vergeefse onderneming te maken. De speurtocht moet op z’n minst kans van slagen krijgen. Ik moet de stad dus op me laten inwerken. Ik moet kennis maken met het nieuwe Oss, om het oude in me wakker te krijgen.

Het jonge baliemeisje van het City Hotel vroeg bij het inchecken of het voor een nacht was. Ik schudde van nee. Toen ze vroeg hoe lang ik dan wenste te blijven, bleef ik haar het antwoord schuldig.

Hoezeer de stad ook in die halve eeuw van het oude Oss van mijn jeugd vervreemd is, haar reputatie schijnt nog even problematisch als vroeger. De stad van messentrekkers, roversbenden, walmende fabrieken, ruige werklieden, woonwagenbewoners en horden werklozen, is in de verbeelding van de mensen hier intact gebleven. Haar reputatie als stad van brede schouders, strooptochten en overvallen, brute moorden en uit de hand gelopen caféruzies, heeft ze ondanks de veranderingen weten te behouden. Chicago aan de Maas, het Manchester van Nederland, je weet wel. Alles waar onze vader altijd zo over opschepte als hij sprak over zijn roemruchte geboortestad.

Kwade echo’s van haar reputatie zijn zelfs de oceaan overgewaaid, zo heb ik gemerkt.

Toen ik aan een kennis uit Rochester – een Nederlandse ingenieur die werkzaam is op een grote wapenfabriek – vertelde dat ik naar Oss zou gaan deze zomer, vroeg hij voor de grap of ik zijn kogelvrije vest wilde lenen.

Oss, waar de blauwe bonen je om de oren fluiten.

De herinnering is een linke wegwijzer is voor wie z’n verleden in wil duiken. Het geheugen heeft de neiging zoveel onkruid te laten woekeren dat de werkelijkheid in de loop der tijd aan het zicht onttrokken wordt.

Had ik stiekem verwacht hetzelfde Oss als van de jaren dertig aan te treffen?

Gelukkig is er hier een museum dat is gevestigd in het oude raadhuis; een van de weinige architectonische pareltjes die aan de slopershamer zijn ontsnapt. En beschikt het gemeentehuis over een stadsarchief dat me kan helpen bepaalde dingen juist of helder voor de geest te krijgen.

In mijn verbeelding dragen alle mannen in Oss een litteken op de wang, zelfs de pastoors. Hoe noemde vader het ook alweer, die gewoonte om elkaars tronie toe te takelen met afgevijlde stuivers of guldens?

Bekkensnijden en muntensnoeien, zoiets.

De kruisvormige jaap die je eraan overhield heette in ieder geval ‘het wapen van Osch’. Hij had er zelf ook een, vlak boven zijn lip, op zijn rechterwang.

Of was het zijn linker?

Ben, de munitie-expert uit Rochester, wist ook nog een bizar verhaal te vertellen over een of andere wachtmeester van de marechaussee, een hoge pief, die door boze Ossenaren was neergeknald. De daders werden gearresteerd en veroordeeld, maar hun families en vrienden namen wraak door de lijkkist van de vermoorde dienstklopper op te graven en met inhoud en al voor de marechausseekazerne om te kieperen.

Botjes van de wraak.

Toen wij net weg waren uit het Maasland schijnt er een Duitse nazi-arts in de stad te hebben rondgelopen die onderzoek deed naar het criminele Osse gen.

Ben zei dat zijn ouders de gewoonte hadden hun gordijntjes dicht te doen als ze met de dieseltrein vanuit Nijmegen naar het westen reisden, en aan de industriestad Oss passeerden. De walmende, stinkende stad riep net zo’n afkeer bij hen op als het Alpenmassief met haar mistflarden en donkere wolkenpartijen dat vroeger moet hebben gedaan voor de aristocratie en rijke burgerij die op Grand Tour ging naar Italië. Die sloot ook de gordijntjes van haar koetsen als ze door de rauwe, gure, verachtelijke natuur van de rotsvalleien trok.

‘Het zit in de grond’ , zei vader altijd, als het over de criminaliteit van zijn stad ging.

Wat er in de grond zit, weet ik niet precies. Vast niet veel gezonds, te oordelen naar alle fabrieken die er midden in de stad hun terreinen hebben opgeslagen, in een wijde cirkel rondom het station. Dat was vroeger al zo. Ik herinner me de rookpluimen van de schoorstenen, de geur van geslacht vee die over de stad kon hangen, de bittere dampen uit de loodsen van Zwanenberg, Hartog, Bergoss, de zoete, kruidige walm die je kon opsnuiven uit de koekjesfabriek.

Er is een knoepert van een vestiging van Akzo Nobel die zich in het hart van de stad bevindt, pal tegenover het station. De farmaceutische laboratoria zijn aan het oog onttrokken door een reusachtige, diepblauwe golvende wand. Het lijkt wel de muur van een middeleeuwse vesting. Gebouwd om de katholieken die in dit zuidelijke deel van Nederland de meerderheid vormen, niet te zeer op stang te jagen? Het schijnt dat achter de muren en wanden van dat industriële fort de anticonceptiepil is ontwikkeld. Moet je nagaan. Wat zouden al die Osse katholieke prelaten daarvan hebben gevonden? De seksuele revolutie ontketend in hun warme vrome en heilige katholieke nestje, door een piepkleine witte hostie van het verderf. Tongzoentjes van de wellustige duivel die zich in het midden van de stad verschanst hield. En die niet eens per week op zondag, zoals het geval was met die ongedesemde ronde plakken die rondgedeeld werden tijdens de eucharistieviering in de kerk, maar dagelijks toegediend dienden te worden. Geen pauselijk of bisschoppelijk gezag dat daar nog tegenop kon! Wat ze zullen ze hier gevloekt en vervloekt hebben, de clerus en al die bigotte femelaars die de fine fleur vormden van het Brabantse patriarchaat! Houde gij ze maor arrum, dan houw ik ze wel dom! [auteur: klopt brabants in citaat]

Als we de verhalen van vader mogen geloven was het in Oss inderdaad niet pluis. De stad zat vol boertig en bonkig gespuis dat ofwel werkloos was ofwel zich afpeigerde in de fabrieken voor een hongerloon. Over de criminele sujetten van de Osse bende sprak vader goelijk als ‘de jongens’. Hij was er trots op dat hij ze persoonlijk allemaal kende. Toon de Soep, Trien de Snol, Wimke de Bie, Marinus de Moordenaar, Nel de Slet.

Vader profileerde zich als de gezagrijke spil van een familiair nest van rovertjes uit armoede. Een soort kruising tussen een godfather en Robin Hood; een gangstertje van stand die als notaris de goede schijn op kon houden, en ondertussen ongehinderd zijn borreltjes kon drinken en carambole spelen met het uitgemangelde gemene volk in uitspanning Den Bergsen Hoek; het rokerige drankhol waar de biljartkeus gemakkelijk in stukken gebroken konden worden, en waar de stiletto’s en slagersmessen rechtop in het hout van de tafels werden gestoken zodra onenigheden beslecht dienden te worden. En waar de koeienringen buiten nog aan de muur hingen, zodat boeren die van de veemarkt kwamen er direct hun verdiende geld konden opzuipen of inleggen bij het kaartspel en het dobbelen. De notaris was desgewenst aanwezig om weddenschappen te bekrachtigen of om bij hoog oplopende financiële geschillen te arbitreren. Vader hielp ook de arme sloebers bij het oplichten van verzekeringen. Hij vulde polissen voor ze in voor brandschade en diefstalletjes. Natuurlijk kon hij rekenen op een afgesproken somme, een percentage van het bedrag dat de firma aan de getroffene wilde uitkeren. Toch hielp vader naar eigen zeggen vooral bij het frauderen omdat ‘de families er financieel baat bij hadden’. Helaas sprong het aantal branden en inbraken dat Oss in toenemende mate teisterde, danig in het oog.

Vader kon het allemaal mooi vertellen, dat was een natuurtalent van die ouwe. Het zwijgen ging hem slechter af.

Al Capone in klein Chicago, Robin Hood in het bos van Oss. Zo wilde hij dat we hem zagen.

En zo zag ik hem lange tijd ook werkelijk voor me. Vader. Een katholieke en joviale man met een ferme kin, ietwat korrelige, verweerde wangen met brede jukbeenderen, een blauwige kras in het gezicht, een vilten hoed op het imposante hoofd als hij de deur uitging. Altijd in een net pak dat moeder kreukloos had gestreken, met een gilet en een wit gesteven overhemd met grijze knopen.

Vader. Een gewaardeerd burger en gewiekste witteboordenboef die, listig als hij was, op het nippertje aan de scherpe klauwen van de strenge Hollandse – en dus protestantse – justitie wist te ontglippen en naar Amerika emigreerde.

Helaas waren er geen fortuinen die vader in zijn altruïstische heldenloopbaan had vergaard. Het geld dat hij als spil van de bende vergaard had, was volgens papa nog voor hij vertrokken was alweer verbrast door de behoeftigen of verstopt door zijn metgezellen. Uit niets bleek dat pa in verschillende bankkluizen zijn waardepapieren, opties en sieraden had opgeslagen; bezittingen verkregen uit diefstal, afpersing of chantage, waarover hij via tussenpersonen kon beschikken. Op dat punt zweeg hij als vermoord.

De overtocht per mailboot van de Holland-Amerikalijn vond niet plaats in luxe, maar in een krappe hut die we met een andere familie moesten delen. Duitse mensen met een dochtertje dat urenlang kon huilen, ook ’s nachts. Ik vond het heel spannend, de overtocht naar dat nieuwe land over de oceaan. Dat immense schip met de gigantische schoorstenen en honderden patrijspoorten, de vele verdiepingen en restaurants met witgedekte tafels vol borden en blinkende glazen die soms door de deining heen en weer schoven en tegen elkaar rinkelden of zelfs kapot vielen. Dat was in ieder geval een stuk indrukwekkender dan het rokerige café Den Bergsen Hoek, waar op ieder houten tafeltje hetzelfde vale en dikke kleedje was gelegd.

Ik voelde me niet bepaald het prinsje dat uit het roversrijk van zijn vader werd ontzet. Ik was te jong om toen melancholie te voelen. Ik had te weinig om achter te laten. Mijn schoolvriendjes, zo dacht ik, volgden later vast wel vanzelf als hun ouders aan de beurt waren om de spulletjes in te pakken in koffers en tassen.

Dat ze niet zijn gevolgd gaf niets. In Amerika maak je makkelijk vrienden.

Vader vervulde tal van baantjes, eerst op de boerderij van de neef van moeder, ome Henry, later als klerk op het gemeentehuis van Prescott. Moeder vergrootte het gezinsinkomen door te werken als bediende en caissière in een grocerystore. Supermarkten bestonden toen nog niet, zelfs niet in de machtig moderne US of A. In de avonduren volgde vader cursussen Engels en notarieel plus civiel recht. Het leren van de taal vlotte niet gemakkelijk, hij prefereerde het om thuis met ons en moeder Nederlands te blijven praten. Zijn onvervalste dialect dat hij beheerste is hem niet meer van pas gekomen. Zijn grove, Brabantse tongval was hem ginder tot last. Zijn Nederlandse diploma’s en aktes van de notariële orde waren van weinig of geen waarde meer. Ondanks zijn inspanningen om zijn diploma’s bij te spijkeren bleef hij zonder Amerikaanse meesterstitel. Vader werd een man die overleefde in zijn eigen schaduw. Een balling tegen wil en dank. Zijn roem als consigliere van de bende van Oss kreeg met de jaren steeds fantastischer proporties.

Vader ontpopte zich in Prescott als een heer van weleer. Een grijsgeworden, bolknaksigaren rokende immigrant uit het zuiden van Nederland die ondanks zijn pogingen om te aarden verdwaald leek in zijn tijd, in zijn leven en het continent waar de mailboot hem tijdens zijn onvoorziene vlucht had gedropt.

Een goochelaar die van zijn trukendoos was ontdaan.

Iemand die jaren moest zwoegen om zich de Pontiac te kunnen veroorloven waar hij zo lang al zijn zinnen op had gezet.

Iemand die de tweede helft van zijn leven heeft doorgebracht in het land der onbegrensde mogelijkheden, maar levend in het land van het voormalige. Een gewezen administrateur van de feiten en transacties, die door de feiten terecht was gewezen. En die zichzelf daarop maar besloot te behangen met valse lintjes en medailles om zijn al te zichtbare degradatie enigszins draaglijk te maken. Iemand die verwoed poogde overeind te krabbelen, zij het op steeds krommere en oudere benen. Steeds meer ook bij de gratie van zijn opgeblazen reputatie als Osse Robin Hood. Een verhaal dat hij zo vaak vertelde dat hij er zelf in was gaan geloven.

Via het bravouresprookje dat hij aan iedereen vertelde die het maar horen wilde kon hij zich tooien met een soort glorie. Een mantel van hermelijn die hem onverhoopt door ‘het systeem van de hoge heren’ was afgestroopt.

Ik ben met een taxi vanuit het City Hotel naar ons oude ouderlijk huis gereden in de Hertoginnestraat. In eerste instantie herkende ik helemaal niets. De straat bestaat nog, maar op de nummers 9 tot en met 17 bevinden zich nu een Spar-supermarkt, een klein filiaal van de Rabobank en een drogisterij. Een grijs appartementencomplex staat op de plek waar onze woning moet hebben gestaan.

Ik heb de chauffeur gevraagd even halt te houden op de hoek bij de Marktse Baan die nu de Singel 40/45 heet. Ik besloot foto’s te nemen, ook al was ons pand op nummer 15 verzwolgen door een kille woonkolos met vier identieke verdiepingen vol rechttoe-rechtaan ramen en balkons.

Geen huis dus meer met het hoge, schuine dak en de erker die doorliep tot de garage, geen voordeur met hanglantaren en ijzeren klopper, geen tuin meer met notelaar en esdoorns en een heg.

De man van de taxi begreep dat ik onze straat vast wilde leggen op een foto, ook al bestond ons huis niet meer.

Toch voelde ik daar in onze oude straat tijdens het fotograferen van dat grauwe appartementenblok waar ik niks mee van doen had, een zekere wrevel in me opkomen. Een afkeer bekroop me. Mijn drang om deze sentimental journey te maken zag ik plots als iets naïefs.

Wat hoopte ik hier aan te treffen? Het Oss van de crisisjaren? Het pastorale pummelstadje van onze jeugd? Natuurlijk heeft de stad z’n ontwikkelingen en veranderingen doorgemaakt. Alleen in m’n gedachten kon deze buurt blijven voortbestaan in een staat van ongeschondenheid.

Ik vroeg de chauffeur om wat rond te rijden door onze oude woonwijk.

De lagere school waar de zusters Diaconessen ons leerden lezen, is nu een computerbedrijf. De kleine parochiekerk met de puntige smalle klokkentoren doet dienst als een discreet mortuarium. De koekfabriek met de hoge schoorsteen heeft plaatsgemaakt voor een grasveld en een speelkamp met klimrekken en bordjes waarop staat dat het verboden is voor honden om er te kakken, evenals voor een woonwijkje met compacte gezinswoningen en rillerige staakjes voor de deur bij wijze van tuin.

Het oord dat ik aantrof is volgepropt met smakeloze bebouwing. Een versjacherd stadscentrum zoals er te over zijn in dit drukbevolkte welvarende landje waar overheden en makelaars de permanente woningnood te lijf gaan met een fantasieloze, collectivistisch aandoende architectuur.

Ik wilde weten of onze oude buren nog ergens te vinden zou zijn; de familie van Orsouw. Vader kon het goed vinden met André, door de mensen in de straat destijds ‘Dré d’n uutbènder’ genoemd.

Vader noemde onze buurman de ‘virtuso met d’n kniep’.

Sneller dan Dré was niemand met het mes.

Eens ontvingen we een stenen kruik als kerstcadeau. Natte schrobbelèr, een soort brandewijn die in Oss was gestookt. Het geschenk had vader ontroerd.

‘Dré heeft me tenminste niet vergeten’, zei hij.

Het telefoonboek in het City Hotel bood weinig uitkomst, zoals ik al vreesde. Er wonen welgeteld 167 families Van Orsouw in Oss.

Geen beginnen aan.

Ik besloot daarop terug te gaan naar de Annastraat. Misschien dat iemand me daar verder kon helpen. Ik belde willekeurig aan, zowel in het appartementencomplex als bij de rijtjeshuizen aan de overkant.

Bij ons vroeger werden mensen die aanbelden hoe dan ook gastvrij onthaald. Op de marechaussee na. Wat dat betreft zijn de tijden hier goed veranderd. De Nederlanders zijn stugge mensen, vergeleken bij Amerikanen.

De bewoners van het appartementencomplex wilden me alleen via de intercom te woord staan. Niemand kende nog slager André van Orsouw of Dré d’n Uutbender, of was bereid me verder binnen te laten dan het centrale portaal.

Bij het eerste huis aan de overkant werd niet opengedaan. Bij het tweede en derde was de bel kapot. Bij het vierde zag ik door het matglas van de hal naast de voordeur iemand schichtig wegschieten.

De ober van het City Hotel vertelde me dat de mensen hier de voordeur bijna nooit zomaar opendoen voor onbekenden. Bekenden komen achterom, wie aanbelt is altijd brenger van slecht nieuws. Iemand van de sociale dienst, of de controleur van het kijk- en luistergeld, of iemand van de Jehova’s Getuigen die het Einde der Dagen wil aankondigen.

De ober heeft navraag voor me gedaan bij het overige keukenpersoneel. Een van de koks wist te vertellen van er een bedrijf bestond dat Van Orsouw Grossiers BV heette. Het bedrijf was gevestigd in Lith aan de Maas en leverde vlees aan slagerijen en supermarkten kriskras door het land. De ober was bereid me er de volgende ochtend heen te brengen in zijn blauwe Subaru.

Het kantoortje van Van Orsouw bv keek uit op een witte ruimte waar blauwrode, ontvelde karkassen van lammeren, schapen en geiten uitgebeend aan scherpe vleeshaken hingen. Het vlees werd door mannen in witte jassen via takels naar koelwagens geschoven, die buiten klaarstonden.

Toen ik de baas van het bedrijf vertelde wie ik was, keek de man of hij het in Keulen hoorde donderen.

De man in kwestie bleek Koentje, een zoon van de virtuoso met d’n kniep. Ik dacht dat onze buurman enkel dochters had.

Je weet wel, de twee roodharige buurmeisjes die nooit met ons wilden komen spelen. Zo stil en verlegen waren ze dat ze ‘de nonnekes’ noemden.

Koen moet een of twee jaar oud geweest zijn toen zijn vader ons midden in de nacht naar Rotterdam chauffeerde. Dré zou onze nieuwe zwarte Ford zolang stallen in een loods tot we weer terugkwamen, als de hele affaire was overgewaaid.

Koentje van Orsouw had er duidelijk niet op gerekend dat een van die geëmigreerde Coolens op dag weer voor zijn neus zou staan.

André onze buurman is nog in leven, zo bleek. Stokoud. Hij woont in een soort verpleegtehuis voor ouden van dagen in Lith.

Is dit stadje aan de Maas het ballingsoord van de Van Orsouws, zoals Amerika dat voor onze vader was? Ik vermoed dat de Osse grond ook deze slagersfamilie op gegeven moment te heet onder de voeten is geworden.

De twee nonnekes heb ik niet gezien. Ze wonen niet meer in de provincie, heb ik begrepen.

De dwaas aan de Maas.

Zo zou je die ouwe van Orsouw kunnen noemen.

Dré d’n virtuoso.

De man had ze niet meer allemaal op een rijtje.

Hij is dan ook al drieënnegentig.

‘Ik ken oe nie en ik wit nergens nie van!’, schreeuwde hij toen we bij ’m langsgingen.

‘Lamme me rust! Ik zin veuls te oud veur oe gezeik en gezever!’

Koentje verontschuldigde zich voor zijn vader. Hij had zelf in zijn woning bij de dijk nog wel enige bezittingen die hij me meegaf. Twee dozen met spullen die vader blijkbaar aan onze buurman had toevertrouwd.

Er zat niet veel bijzonders in. Enkele akten en polissen, een leesbril, een hoed, een broek met daarin een sleutel, een tabaksdoos en wat papiertjes waar niets bijzonders op vermeld stond. Verder enkele ansichtkaarten die vader gestuurd had vanuit Prescott waarin hij schrijft dat alles goed gaat en dat hij hoopt over niet al te lange tijd naar Oss terug te keren. Koentje leek gegeneerd. Misschien is er ooit meer geweest dat zijn vader moest bewaren. In ieder geval de T-Ford. God weet wat verder nog.

Ik zei dat Koen zich niet ongerust hoefde te maken. Ik was niet gekomen om bezittingen te claimen.

Koen zei dat ik misschien nog eens langs kon gaan bij Frans van der Plas. Die had mijn vader goed gekend, en was beter bij de pinken dan ouwe Dré.

Op de terugweg van Lith naar Oss heeft de ober me een beetje door de stad rondgereden.

Iets opmerkelijks zag ik op de vuilnisbelt, aan de rand van het industrieterrein, bij de weg die naar Schayk voert. Daar, oprijzend boven het vuil, op de top van de vuilnisbelt, stond een Mariabeeld. We zijn gestopt om er een kijkje te nemen. Meeuwen en heggenmussen cirkelden om het hoofd van de Heilige Moeder die haar hand zegenend leek uit te strekken over de stad en over de automobilisten die beneden voorbijraasden. Een bescheiden Mariapendant van het Jezusbeeld in Rio de Janeiro. Volgens de ober weet niemand precies hoe het beeld daar terecht is gekomen. Op een dag stond het er, tussen het vuil.

Een man van de vuilnisstort stelde voor de eikenhouten sokkel van het beeld in een cementen bed vast te zetten. Het beeld is door een priester gewijd en gedoopt tot ‘Maria van de Osse hei’. Om haar ook ’s nachts zichtbaar te houden zijn er enkele lichtspots geïnstalleerd.

Het beeld op de vuilstort bracht herinneringen boven aan de processies waar we nog aan hebben deelgenomen, door als jongetjes in het wit mee te lopen met de stoet die het baldakijn met daarin het heilig hart beeld van de Grote Kerk naar het beeld op het Walplein toedroeg.

Volgens mij was dat steeds in augustus, rond de tijd van de kermis.

Jij hebt gezongen in het jeugdkoor, niet?

Ik wilde altijd orgel leren spelen.

Onze katholieke kerk in Prescott was maar een klein gebouwtje vergeleken bij die Grote Kerk in Oss. Er was niet eens een echt orgel, alleen een ouwe piano van het merk Stingl.  [auteur: klopt stingl?Serge: ja, Stingl klopt]. De meeste Nederlandse immigranten in Amerika waren gereformeerd en lid van de Dutch Reformed Church, waar wij als katholieke Brabanders natuurlijk niet bij konden horen. Moeder vond dat sommige van die Hollanders best aardige mensen waren. ‘Ook al waren ze dan protestants.’

Die Frans van der Plas was ook geen jongeling meer, zoals je begrijpt.

Hij woont op de Berchemse Weg, in een onopvallend rijtjeshuis, en hij deed open omdat hij dacht dat het wijkverpleegster was die hem iedere dag eten kwam brengen in een pannetje.

De grijsaard had er duidelijk niet veel trek in zijn mond open te doen.

‘Vrueger is vrueger, zei hij. ‘Aan vrueger veranderen we niks nie meer. Met beide handen nie.’

Toen ik hem over ons leven in Prescott vertelde en dat vader al in 1971 was overleden, wilde hij wel kwijt dat Dries ‘gene slechte mens waort’. Als hij nog zou leven zou hij meteen een keutje met hem gaan leggen, zei hij, en een fles snevel soldaat maken. ‘Alleen trekt m’ne maog da spul nie mer. T’is sund, maor ‘t is nie anders.’[auteur: brabants in citaat graag controleren. Serge: zie verbetering]

Dat Schaykse veld waar die Van der Plas vroeger woonde, was dat niet het terrein waar moeder liever niet had dat we gingen spelen?

We hebben er ooit een hut gebouwd met houten planken, en kwamen er met vriendjes op zaterdagen bijeen om te spelen en fikkies te stoken.

Doordeweeks als we er gingen spelen, zagen we soms mannen voorbijkomen in overalls, met laarzen aan, een schop op de schouder. Eens stelden we ons voor dat we een mens hadden zien liggen onder een hoopje aarde. Waarschijnlijk waren het gewoon werkers, dagloners die terug naar huis liepen, na de gedane arbeid in de stad. Het was crisis in die tijd. De mensen waren arm als kerkratten, de meeste hadden geen vast werk, en moesten iedere dag in de vroege ochtend bedelen bij de poorten van de fabrieken om een baantje voor een dag.

Toch zag het er luguber uit, die mannen met hun schoppen die in de schemering over het veld kwamen sjokken.

In een café op de Heuvel heb ik een stamgast anekdotes over het ouwe beruchte Oss horen ophalen. De man leek trots op de reputatie van zijn stad. En op de voetbalclub, die het in de Nederlandse competitie niet al te slecht schijnt te doen. Zelf hield hij ook wel van een robbertje, bekende hij.

De man hield er een theorie op na dat het in de crisistijd pas rustig in Oss is geworden toen ‘de snevelfabriek’ in de Peperstraat z’n poorten sloot en haar stookketels ontmantelde. Niet de marechaussee zorgde ervoor dat orde op zaken werden gesteld, maar het opraken van de flessen en kruiken met stook die voor een habbekrats rondgingen onder arbeiders en werklozen.

De vent stond erop een dronk uit te brengen op het Oss van weleer, op het Oss van de toekomst, en op het Oss van onze vader. Al wist hij niet wie Dries Coolen was.

Als laatste hief de Ossenaar z’n glas ‘op de hel’.

Witte waor de hel is? zei hij. De hel, da’s waor de fleskes twee goate hebben, en de vrommeskes geen (waar de flessen twee gaten hebben, en de vrouwen geen).

In het stadsarchief ben ik te weten gekomen dat Oss eeuwenlang een vrijstad was.

Toen Oss in 1399 stadsrechten kreeg, werd door Hertogin Johanna een privilegium aan de stad verleend, dat bepaalde dat:

‘Geen poorter van Oss, in Oss of in de gehele meyerei van Den Bosch door een schout of benadeelde partij voor het gerecht gedaagd mocht worden wegens doodstraf of medeplichtigheid aan doodslag, tenzij ook door twee onpartijdige poorters van Oss tegen hem getuigd werd.’

Voor misdadigers was het van groot belang dat er geen stadsgenoten tegen hen zouden getuigen. Misschien dat het privilegium mede een cultuur gekweekt heeft van zwijgzaamheid.

In Italië heb je de Omerta, de erecode van het zwijgen onder Napolitanen en Sicilianen. In Oss was er het Slot op de Moel en de wrede gewoonte van het ‘bekkensnoeien’ met scherpgevijlde munten.

Ossenaren verraadden of verklikten elkaar niet.

Verraders, heb ik hier al horen zeggen, belanden in het diepst van de hel. En: een verklikker is erger dan een moordenaar. Zelfs Lucifer lust die lieden niet.

In de bibliotheek naast schouwburg de Lievekamp las ik in het Volk van 27 september 1933 een artikeltje waarin stond:

‘Een Ossenaar die praat… dat is wel een wereldwonder’

Op het hoofdpolitiebureau naast het City Hotel heb ik gevraagd of er nog agenten waren die informatie konden verschaffen over het oprollen van de bende van Oss.

Een oudere wijkagent wast redelijk nauwkeurig op de hoogte van de geschiedenis.

De man kende de foto uit het archief die ik hem beschreef, van het vijftal voor café de Bergse Hoek.

Over de meeste mensen op de foto wist hij wel iets te vertellen. Van vader was hem bekend dat hij notaris was. Volgens de agent zou hij de bende alleen maar een paar keer hebben getipt. De marechaussee had vader na enkele verhoren met rust gelaten.

Als ik afga op de spullen die ik hier in het archief aantrof, lijkt de agent gelijk te hebben. In de rechtbankverslagen die zijn bewaard naar aanleiding van de grote schoonmaak, staat dat D. Coolen vrij is gesproken omdat er niet genoeg bewijs was voor de corruptie en zijn betrekkingen bij de bende.

Als dit zo is, waarom is vader dan toch hals over kop met ons geëmigreerd?Had hij een deal gesloten met justitie, heeft hij bepaalde informatie doorgespeeld, en vreesde hij represailles uit het Osse milieu?

Na ons vertrek in 1937 zijn de delicten van de Osse bende en andere misstappen van figuren uit de stad die bekend werden, een nationale zaak geworden. Bepaalde katholieke pastoors hadden zich schuldig gemaakt aan zedendelicten, en de joodse fabrieksdirecteur Van Zwanenberg was door de marechaussee gearresteerd wegens ontuchtige handelingen met fabrieksmeisjes. De katholieke minister van Justitie liet juist in deze tijd de complete Osse brigade van de marechaussee op non-actief stellen. De sensatiepers heeft de zaak opgeblazen, de nsb en het Zwart Front maakten Oss tot een politiek schandaal. De minister van Justitie werd incompetent geacht en moest uiteindelijk opstappen.

Na het oprollen van de Bende, schijnt er op de gevangenismuren van Den Bosch te zijn geschreven:

HIER WOONT DE STAD OSS

De Ossenaren willen niet meer praten over vroeger. Een nieuwe stad is op de oude gebouwd. Het is zoals Van der Plas zei: ‘Aan vrueger veranderen we niks nie meer. Met beide handen nie.’ De boeven van donker Oss, hebben plaatsgemaakt voor hardwerkende, doodnormale mensen die leven in een doorsneestad.

Main Street, Noord Brabant.

De gemeente adverteert met de slogan dat Oss ‘een fijne stad is om te wonen en te werken.’

De munitie-expert uit Rochester die me zijn kogelvrije vest wilde lenen, zal ik bij mijn terugkomst vertellen dat Oss niet meer is wat het geweest is. Als hij een rustige ouwe dag wil beleven, is het geen slecht idee om hier een optrekje te kopen.

De jonge receptioniste van het City Hotel heb ik laten weten dat ik morgenochtend uit zal checken. Ik ben hier nu vijf dagen. Het is genoeg geweest. Ik ga maar eens een kijkje nemen in de rest van het land.

Tot spoedig, beste broer… Het ga je goed, ginder aan de winderige oever van Lake Michigan.

Toon Coolen

 

De-Bende-in-plaatselijke-kroeg.-Midden-aan-tafel-Jan-Greven-Benja-Bruijning-bendelid-links-met-pet-Jan-Hein-Kuijpers-De-Bende-van-Oss-Credits-Victor-Arnolds