Interview met Gouden Palmwinnaar Apichatpong Weerasethakul over zijn bekroonde film “Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives”

De Thaise filmmaker Apichatpong Weerasethakul (1970) wordt alom geprezen als een van de centrale figuren in de hedendaagse cinema. Opgeleid als architect in Thailand en als beeldend kunstenaar in Chicago, heeft hij sedert het jaar 2000 de filmwereld met een vijftal innovatieve speelfilms vol dromerige elementen weten te verrassen – met inbegrip van bekroonde werken zoals Blissfully Yours, Tropical Malady, en Syndromes and a Century. De regisseur is ook een veelgeprezen installatiekunstenaar, wiens werk in trek is bij musea en kunstruimtes over de hele wereld. Zijn video- en installatieproject Primitive tourt momenteel langs diverse Europese steden. Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives, de meest recente film van het Thaise enfant terrible (vanaf 1 september in Belgische en Nederlandse theaters te zien), werd op de 63ste editie van het Filmfestival van Cannes bekroond met de Gouden Palm.

Charlotte Gainsbourg overhandigt de Palme d'Or aan Apichatpong Weerasethakul (23.05.10)

Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives vertelt het verhaal van een oudere man, die lijdt aan acuut nierfalen en ervoor heeft gekozen om zijn laatste dagen omringd door zijn dierbaren op het platteland door te brengen. De magische verschijningen van zijn overleden vrouw en van zijn al jaren verdwenen zoon doen Uncle Boonmee inzien dat zijn einde nabij is. Hij krijgt het bezoek van de geesten van zijn voorouders die zich tijdens de tropische nacht in alle mogelijke gedaanten en in alle vriendelijkheid manifesteren. Peinzend over de redenen van zijn ziekte, maakt Boonmee met zijn schimmige gezin een laatste tocht naar een mysterieuze grot die diep in de jungle ligt verscholen op een heuveltop – de geboorteplaats van zijn eerste leven.

In een kalm tempo en dromerige sfeer reflecteert de film over tijdloze zaken van spirituele, metafysische maar soms ook dolkomische aard die in westerse films zelden of nooit aan bod komen. Zo zien we hoe de van de aardbodem verdwenen zoon des huizes uit de vergetelheid tevoorschijn klautert in de gedaante van een harige primaat met felrode ogen, en hoe een amoureuze meerval cunnilingus bedrijft met een prinses die in het water is gestruikeld aan de rand van haar betoverde zwembad…

Op de laatste dag van het 63e festival van Cannes, een etmaal voordat Apichatpong Weerasethakul er volkomen onverwacht de Gouden Palm in ontvangst mocht nemen uit handen van Charlotte Gainsbourg, kregen Serge van Duijnhoven en Arlette van Laar gelegenheid om aan te schuiven voor een press-junket met de verfijnde en zacht sprekende multi-getalenteerde regisseur van Thaise komaf. De setting was een zonovergoten terras achter een van de witte tenten van het Pavillon Unifrance naast het Palais des Festivals, direct aan de zuidelijke kade van de haven. Ondanks een spottende opmerking aan het begin (“Stel eens een vraag die ik nog niet heb gehoord’) maakte de regisseur (in zwart gestreept shirt, met Ray Ban pilotenbril), die in eigen land voortdurend door de censor op de vingers wordt gekeken wegens zijn kritische politieke commentaren en “onzedig” geachte artistieke opvattingen, een uitermate ontspannen indruk.

Arlette van Laar filmt Joe op het terras aan de haven van Cannes

Wat bracht u ertoe om deze film te maken?

“Een paar jaar geleden, toen ik voor het eerst sinds mijn jeugd weer voor langere tijd in het noord-oosten van Thailand verbleef, heb ik Uncle Boonmee echt ontmoet. Monniken van een klooster in de buurt van mijn huis vertelden me dat er in hun tempel een oude man was gearriveerd die de kunst van het mediteren tot grote hoogte had volbracht en ook anderen daarin kon doceren. Al mediterend zou hij in staat zijn geweest zijn vorige levens te ontwaren die zich van visioen tot visioen vanachter zijn oogleden aaneen wisten te rijgen tot een soort van film. De meditatie-kunstenaar, die daadwerkelijk Boonmee heette, zag hoe zijn ziel getransformeerd was in tal van gedaanten. Varierend van een buffel en een koe tot aan een dolende verschijning zonder lichamelijk omhulsel. De abt was onder de indruk, maar niet verrast, want Boonmee was niet de eerste persoon om hem te vertellen over deze ervaringen. Jarenlang verzamelde hij al verhalen van dorpelingen die visioenen over hun vorige levens met hem hadden gedeeld. Enkele van die verhalen heeft hij gepubliceerd in een boekje dat hij had voorzien van de fascinerende titel: De man die zich zijn vorige levens kan herinneren. Het verhaal van deze abt bleef me bezig houden. Helaas bleek, tegen de tijd dat ik het boekje zelf in handen kreeg, Boonmee inmiddels overleden.”

Al uw vorige films bevatten sterk autobiografische elementen. Dat lijkt veel minder het geval met Uncle Boonmee …

“Vergeleken met het oorspronkelijke script, heb ik alsnog veel van mijn eigen leven in de film gestopt. Ik ben opgegroeid in het noordoosten van Thailand, en dit is de eerste film die ik daar laat spelen. Mijn doel was om in deze film zoveel mogelijk het landschap en de sfeer van mijn jeugd weer op te kunnen roepen. Ook het stervensproces van mijn vader, die aan nierfalen overleed, heb ik in deze film een plek kunnen geven. Het interieur van de kamer waarin Boonmee zijn laatste uren doorbrengt, is een kopie van de slaapkamer van mijn vader. Al met al zou je kunnen zeggen dat deze film misschien niet in de eerste graad autobiografisch getint is, maar toch zeker wel in de tweede graad. De film draait natuurlijk niet in de eerste plaats om mezelf. Zelfs niet om Boonmee. Waar het allemaal om draait is dat wonderlijke idee van reïncarnatie. Iedereen in Thailand is opgegroeid met de idee dat er zoiets als zielsverhuizing bestaat, en dat zielen kunnen worden overgedragen van mens op mens en van mens op dier. Thai zijn een spiritistisch volk. In de film wilde ik de zoektocht naar mijn jeugdherinneringen combineren met een door de tijd gerijpt bewustzijn ten aanzien van de dood. Op een vloeiende wijze heeft de film zich daarbij ontwikkeld tot een hommage aan de soort van cinema waarmee ik ben opgegroeid. En die inmiddels niet meer bestaat. Boonmee is een embleem voor al wat dreigt te verdwijnen en wordt uitgebannen omdat het geen plek meer kan of mag hebben in ons contemporaine landschap. Onze hedendaagse maatschappij.”

Hoewel de titel van de film expliciet verwijst naar Uncle Boonmee’s vorige levens, heeft de kijker er het raden naar welke dat nu eigenlijk zijn geweest….

“Oorspronkelijk bevatte het script weldegelijk expliciete verwijzingen naar die vorige levens. Maar bij het maken van de film besloot ik de invulling hiervan toch liever over te laten aan de verbeelding van de kijker. Cinema is een middel om alternatieve universa te creeeren, op te gaan in andere levens dan die van jezelf. Ik houd ervan mijn films te laten ontstaan vanuit een stream of conciousness, waarbij niet alleen ikzelf maar ook de kijker zich van herinnering naar herinnering en van associatie naar associatie mee kan laten voeren. Dit aspect van dwalen en in elkaar overvloeien is erg belangrijk gezien het feit dat de hele film is opgebouwd rond het idee van zielsverhuizing en spiritisme. Ook geesten hebben de neiging te dolen, zoals u weet.”

Uncle Boonmee

Heeft u al plannen voor een volgende film?

“Ik zou dolgraag het genre van de Science Fiction willen verkennen. Ik heb al een script klaar dat ik voorlopig Utopia genoemd heb en waarin het uit Star Trek bekende Starship Enterprise door een ongeluk in een verlaten sneeuwlandschap terecht komt. Voor die film zou ik vooral een beroep willen doen op die glorieuze generatie van vrouwelijke actrices als Brigitte Bardot, die inmiddels sterk is verouderd of zelfs bejaard is geworden. Ik zie haar gerimpelde lichaam al helemaal paraderen door de spierwitte sneeuwvlakte!”

Zijn de levens waar Uncle Boonmee middels zijn visioenen op terug meent te kunnen kijken, bedoeld als een aanwijzing dat er weldegelijk een andere wereld achter onze zichtbare verscholen kan gaan? Of is alles enkel het produkt van Boonmee’s al te levendige verbeelging?

“Ik denk dat we lang niet genoeg weten over de werking van de menselijke geest om daar met zekerheid over te kunnen spreken. Wat is het precieze verschil tussen het hebben van een droom of visioen, en het ondergaan van illusoire mentale projecties? Na Einstein’s verbluffende ontdekkingen op het gebied van de kwantumfysica, denk ik dat we nu klaar zijn om ook op andere domeinen baanbrekende ontdekkingen te doen. Ik denk dat het na het uitdiepen van de gravitatieleer en het doorgronden van de geldende natuurwetten in dit heelal, nu de beurt is aan de menselijke geest om grondig te worden verkend en verklaard. Van gravitatie naar levitatie lijkt me een natuurlijke weg. Sommige van die geestesverschijningen die Uncle Boonmee aan zijn vorige levens toeschrijft, zouden in de toekomst wellicht op eenvoudige wijze verklaard kunnen worden. Vooralsnog kunnen we er alleen over speculeren en er al dan niet in geloven. Erg wetenschappelijk kun je zo’n houding niet bepaald noemen.
De mogelijkheid dat er zoiets bestaat als reïncarnatie valt vooralsnog niet helemaal uit te sluiten. Ik geloof dat er best wel zoiets zou kunnen bestaan als een transmigratie van een ziel tussen mensen, planten, dieren en geesten. Het idee dat we in principe allen voortvloeien uit dezelfde singuliere kern voordat alles explodeerde in de tijd. Uncle Boonmee’s verhaal handelt over de relatie tussen mens en dier en dan vooral over het punt waar de scheidslijn tussen beide verdwijnt. Als bepaalde gebeurtenissen in de film een concrete vorm krijgen zal er bij de crew en de acteurs al gauw sprake zijn van gedeelde herinneringen. Een nieuwe laag van gesimuleerde herinnering wordt daar nog eens aan toegevoegd via de ervaringen van het publiek. In dit opzicht is het hele vak van filmmaken verwant aan het creëeren van kunstmatig samengestelde andere levens. Voor mij is film een ongelooflijke voedingsbron voor de artistieke verbeelding die we zelden op een juiste wijze aan weten te wenden.”

Als kunstenaar en regisseur bent u in het buitenland een beroemdheid wiens werk alom wordt bejubeld en gelauwerd. In uw moederland is uw status eerder die van een dissident die mede vanwege uw openlijk beleden kritiek op het regime niet meer op enigerlei financiering of distributie van uw films mag rekenen. Hoe gaat u daarmee om?

“Mijn films hebben ogenschijnlijk vooral een persoonlijke, lyrische inslag maar onderhuids borrelt en bruist het van de sociale kritiek. Alleen al het feit dat ik enkel met lokale acteurs uit het rurale noorden heb gewerkt, die het dialect van de Nabua spreken, wordt in Thailand opgevat als een provocatief gegeven. De middenklasse uit de steden bejegent hun noordelijke landgenoten nog altijd met uitgesproken minachting. Angstvallig beschermt men de eigen privileges. Wat er in Thailand gaande is, dat is een klassenoorlog waarin rijk en arm, politici en tycoons, zakenlieden en legerofficieren op tal van manieren tegenover elkaar zijn komen te staan. Het is niet alleen maar arm tegen rijk. Iedereen vecht tegen iedereen om zijn aandeel in de macht. Wat interessant is aan de huidige situatie, is dat voor het eerst in onze geschiedenis de onderklasse van zich laat horen. In het conflict zijn meer partijen betrokken dan ooit voorheen. Ook de aard van de strijd is anders. Het Internet en media-manipulatie spelen daarbij een ongeziene rol. Pas nu zijn velen in staat om te zien hoezeer men al die jaren door het regime is gemanipuleerd en gedesinformeerd. Het zal niet lang meer duren voor de machthebbers met allerhande censuur de tegenaanval in gaan zetten. Door mijn bekommernis als een van de oprichters van de “Free Thai Cinema” heb ik de smerige machinaties en intimidaties van de macht van heel nabij kunnen meemaken en bestuderen. Het hele systeem is tot op het bot verrot. En vanwege dat systeem gaapt er zo’n grote kloof tussen rijk en arm. Ik ben blij dat de mensen voor hun rechten opkomen en van zich laten horen, ook al ontaardt het soms in geweld. Het is tijd voor verandering.”

Apichatpong Weerasethakul leeft en werkt in Chiangmai, Thailand.


FEATURE FILMS

2010 Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives (Lung Boonmee Raluek Chat)
2006 Syndromes and a Century (Sang Sattawat)
2004 Tropical Malady (Sud Pralad)
2003 The Adventure of Iron Pussy (Huajai Toranong)
2002 Blissfully Yours (Sud Sanaeha)
2000 Mysterious Object at Noon (Dokfar Nai Meu Marn)

SELECTED SHORTS
2009 A Letter to Uncle Boonmee
2008 Vampire/ Mobile Men
2007 Luminous People
2006 The Anthem
2005 Worldly Desires

SELECTED INSTALLATIONS
2009 Primitive/Phantoms of Nabua*
2007 Morakot (Emerald)/ The Palace/ Unknown Forces
2006 FAITH
2005 Ghost of Asia
2005 Waterfall

De korte film
Phantoms of Nabua (2009), Apichatpong Weerasethakul
10:40 minutes / Digital, 16:9, Dolby 5.1 / Colour
Deze korte film kan gratis worden bekeken op de website van Animate Projects: http://www.animateprojects.org

Nabua - installation in gallery


De tentoonstelling
Phantoms of Nabua, installation by Apichatpong Weerasethakul
THE BFI SOUTHBANK GALLERY LONDON
Belvedere Road, South Bank, London SE1 8XT, United Kingdom
Opening times: Tue – Sun, 11am-8pm (plus bank holidays)
http://www.bfi.org.uk/gallery


Het boek

Apichatpong Weerasethakul
Filmmuseum Synema Publikationen Vol. 12
Edited by James Quandt, Vienna 2009
256 pages, with 245 colour illustrations. In English
ISBN 978-3-901644-31-3. Price: 20,00 €

EEN GESPREK MET ACTRICE CHARLOTTE GAINSBOURG over haar hoofdrol in Julie Bertucelli’s nieuwe film THE TREE

Op de laatste dag van het voorbije Filmfestival van Cannes sprak dichter-verslaggever Serge van Duijnhoven met Charlotte Gainsbourg. Het werd een gesprek over Charlotte’s vervreemding ten aanzien van de natuur, haar ervaringen op de set in desolaat Australië en haar aankomende project met Lars von Trier.

“The Tree” is een sobere, magisch-realistische adaptatie van “Our Father Who Art In The Tree”, een roman van Judy Pascoe. Charlotte Gainsbourg speelt op ingetogen wijze de rol van Dawn, een Franse moeder die samen met haar man Peter en drie kinderen in een klein boerendorp woont in het droge en desolate binnenland van Australië. Naast hun huis staat een gigantische Moreton Bay vijgenboom, waarvan de takken ver de lucht in reiken en de wortels diep in de grond verdwijnen. Wanneer Peter een hartaanval krijgt en zich tegen de boom doodrijdt, zijn Dawn en haar kinderen in diepe rouw. Op een dag verklapt de achtjarige dochter Simone aan haar moeder een geheim. Ze is ervan overtuigd dat haar vader woordjes tot haar fluistert door de bladeren van de boom en dat hij terugkomt om hen te beschermen.

Trailer:
http://www.youtube.com/watch?v=bB-pUrRPFvQ&feature=player_embedded#!

Charlotte Gainsbourg is er sedert haar debuut in 1984 op indrukwekkende wijze in geslaagd de ene na de andere film van formaat toe te voegen aan haar artistieke palmarès. De rist producties waarin ze onder auspiciën van topregisseurs als Clauvan Miller, Bertrand Blier, Andrew Birkin, Dominik Moll, Alejandro Gonzáles Iňárittu en Lars von Trier heeft kunnen schitteren, bevat geen enkel niemendalletje. Als erfgename van Frankrijks bekendste glamourkoppel had ze natuurlijk ook de luxe dat het haar in haar carrière nimmer om het geld of de roem te doen was. Als kind walgde ze van alle publiciteit die haar beroemde ouders ten deel viel. In het zog waarvan haar jeugd, en daarmee de onbezonnenheid die het noodzakelijke speelterrein vormt voor ieder kind, door de jachthonden der paparazzi voortijdig le néant in werd gedreven. Wellicht is het hierom dat deze moeder van twee kinderen, la garçonne van 39 met haar frêle anorectische lichaam en onvolgroeide borsten, zich zo hardnekkig aan haar imago van eeuwig onwennige puber vast lijkt te hebben geklampt. Verder groeien zou verraad zijn aan het ideaal van haar te vroeggestorven jeugd.
Tijdens het interview is ze er open over. Wanneer ik haar vraag of haar vroege films, zoals “L’effrontée” en “La petite voleuse”, een speciale betekenis voor haar hebben, luidt haar antwoord: “O yes! Vooral die twee films. Dat was mijn favoriete tijd. Ik deed mijn eerste ervaringen op als actrice en was nog heerlijk naief. Ik denk er nog heel vaak aan terug.”

Heeft u, na het gigantische schandaal dat werd veroorzaakt door uw rol in Lars von Trier’s “Antichrist”, met uw rol in “The Tree” bewust gekozen voor samenwerking met een wat minder controversiële regisseur?

“Het was geen bewuste keuze of vorm van carrièreplanning. De mogelijkheid diende zich aan op een gunstig moment. Ik heb heel even getwijfeld of ik het wel moest doen. Ik was nogal bang dat ik in Australie wilde dieren zou tegenkomen: reptielen en insecten, de vliegende honden en rode muskieten. En ik vond het best ver. Ik vroeg me af of ik mijn kinderen zo lang zou kunnen missen. Ik herinner me nog dat ik de regisseuse op een avond radeloos opgebeld heb en zei: “dat gat waar we gaan filmen is niet eens te vinden op Google Earth! Waar voer je ons in godsnaam heen?”
Uiteindelijk heb ik pas bij aankomst begrepen waarom Julie deze film per se aan het andere einde van de wereld wilde draaien. Zodra ik oog in oog stond met het landschap, dat typische houten huis en die wonderlijke boom had ik het door. En begreep ik ook wat de essentie van de film zou worden. Het draait allemaal om die Moreton Bay vijgenboom die we in deze film tot leven hebben willen brengen. Een mysterieus schepsel dat zowel met leven als dood is verbonden. Een symbool voor de stille kracht van de natuur in het algemeen. En de natuur in Australie is zo overweldigend. Zo indrukwekkend. Heel anders dan in Europa. Veel magischer, intenser, dreigender ook. De krachten van de dood en wat daar allicht aan ontstijgt zijn overal voelbaar in het landschap. Ook zonder perse in reincarnatie te geloven, besef je dat. Julie Bertuccelli had dus gelijk. Australie was de perfecte setting voor dit verhaal.”

In de film wordt de natuur voorgesteld als een onbegrensde kracht, iets almachtigs. Hoe is uw eigen band met de natuur?

“Als stadsmens ben ik echt van de natuur vervreemd. Ik geniet natuurlijk wel van uitstapjes naar het bos of de bergen en vind het heerlijk om te wandelen. Maar doorgaans sta ik even onverschillig tegenover de natuur als Dawn aan het begin van de film. De mentale en spirituele ommekeer die mijn personage in de film ondergaat, de band met de vijgenboom die ze ontwikkelt, was ook voor mezelf een bijzondere ervaring. Het was een geruststelling om te ontdekken dat ook ik me nog steeds verbonden kan voelen met de natuur.
Daarom was het ook moeilijker dan andere keren om na de opnamen ineens alles achter te laten. Ik was oprecht gehecht geraakt aan die plek, het landschap, die boom. En aan de mensen met wie ik al die tijd zo nauw heb samengeleefd. Vooral de kinderen. Die waren fantastisch. De familieband uit de film bleek ook in werkelijkheid zo hecht geworden dat ik me zorgen begon te maken over eventuele mentale consequenties voor de jongsten, op het moment dat de set zou worden opgedoekt en alle dagelijkse banden weer verbroken. Ik weet van mezelf dat dit een emotioneel trauma op kan leveren. Verlatingsangst. Gemis. Verdriet.”

Uw vader werd geboren in Frankrijk, uw moeder in Engeland. Maakt het voor uzelf iets uit of u in een Engels- dan wel Franstalige film speelt?

“’Engels is de taal van mijn moeder, Jane Birkin. Maar het is niet mijn moedertaal. Het is mijn tweede taal. Als ik in het Engels acteer, zoals in The Tree, blijft er in mijn geest toch altijd een soort distantie bestaan tussen mezelf en mijn personage. Het rare is dat die distantie voor het oog van de camera juist een extra speelruimte kan creeren. Je hebt de ruimte om je karakter op minder evidente manieren te benaderen. Je kan je tekst op frisse wijze brengen. Ik voel me meer op mijn gemak als ik in het Engels acteer.”

Naast actrice bent u ook singer-songwriter. Wat bevalt u meer: het acteren in een film of zingen op een podium?

“Als muzikante heb ik mijn schroom op het podium nog altijd niet echt overwonnen. Toch doe ik het graag. Ik zal mijn tournee pas onderbreken op het moment dat Lars von Trier me uitnodigt om naar de set te komen van zijn nieuwe film “Melancholia”. Vanaf dan zal ik me weer een tijdje volledig richten op het acteren.”

Bent u klaar voor weer een nieuwe Lars-ervaring?

“Oh ja! Ik hoor inderdaad veel mensen die zeggen: ‘Mijn God, ga je opnieuw met die gek van een Lars in zee?’ Eerlijk gezegd verheug ik me op een hernieuwde samenwerking. Ik heb me voorgenomen dit keer gewoon in het diepe te springen. Met de ogen dicht, bij wijze van spreken. Natuurlijk heb ik het scenario al gelezen. Het is een heel erg Lars von Trier-achtig science fictionverhaal, maar wat ik precies op de set kan of moet verwachten blijft een raadsel.

Charlotte's notebook

Charlotte's notebook

Aan “Antichrist” bewaar ik louter de beste herinneringen. Onze samenwerking is destijds heel vlot verlopen. Lars was zo lief en begripvol! Maar wie weet wat me dit keer allemaal te wachten staat. Wellicht dat hij zich dan toch als monster zal gedragen! Nee, serieus. Ik wil niets liever dan verkeren in de buurt van dat genie. Door hem te worden geregisseerd was echt een heel bijzondere ervaring. Zoiets heb ik nooit eerder meegemaakt. Nu ik al in aardig wat films heb meegespeeld, merk ik dat ik me bij mijn keuzes en beslisingen in de eerste plaats laat leiden door mijn verhouding tot de regisseur. Julie Bertuccelli is een heel ander soort van regisseur dan Lars von Trier, natuurlijk. Ze is minder uit op effect. Voor haar is sensibiliteit het allerbelangrijkst. Toen ik met “The Tree” bezig was, waren Julie en ik heel close. Ik dacht geen moment meer aan Lars.”

[“The Tree” – Regie: Julie Bertuccelli. Met: Charlotte Gainsbourg. In de zalen vanaf 25.08.2010]

bron: http://www.cobra.be/cm/cobra/film/100825-sa-thetree_sergevanduyn

Afkeer. Byron’s laatste canto

AFKEER

portret van Lord Byron in Albanees tenue, zoals geschilderd tien jaar na des dichters dood door Thomas Phillips, c1835

George Gordon Lord Byron, Missolinghi 12 februari 1824:

Wapenschild van de familie Byron


‘(…)
Ik huil nog met een erectie
om wat ik niet bemind heb
zwerf ontzield; niets ontziend
en als ik uit het water klim
mijn verweekte spieren droog
(wijf dat ik geworden ben!)
mijn horrelvoet vervloek
vermoed ik waarom wat gevleugeld
simpel, goed was ooit geruisloos
in mij de ontsnapping verkoos
het is mij niet gelukt te leren
en bewaren, mijn hart is een
roestige schroef die zich in mijn borst
heeft aangedraaid, het vel om mijn
vraatzuchtig lichaam barst uiteen
als een kastanje uit zijn distelige hulst
het is me niet gelukt iets te vinden
wat mijn aandacht vast kon houden
wat ik kon behouden. Het is me niet gelukt
mijn ongerief – een leven op geschonden voet
te doen vergeten. Het is me niet gelukt
een splinter van geluk te nagelen of lijmen
mijn schaarse momenten uit te vouwen
tot een gerieflijk bed van rust
het is me niet gelukt bij leven
en bij licht noch in de nacht
en evenmin door neer te strijken
op vaste, geheiligde grond
ook hier niet, zeker niet, nog altijd niet
de oogst van oorlog, leven blijft vernietiging
het lot van heroiek is evengoed verdoemenis
ik bleef een wankel mens, een soldaat
verdwaald van zijn uiteengeslagen regiment
een geblesseerd strijder, een fantoom
opgestaan van een slagveld, op dooltocht
door de tijd. Een prototypisch geval
van Europese adel in verval
een relikwie, een oude versiering
een herinnering aan andere tijden
niet onknap, maar meer ook niet
woorden had ik nooit tekort, integendeel
het teveel krabbelde ik neer met inkt
en veer, iedere dag sinds mijn kindertijd
tot het gewoonte was, als vele andere
die ik me eigen heb gemaakt
nu ben ik stil. De mensen in dit huis
vragen waarom – sommigen doen dat althans
een minderheid die belang stelt in mij
al is het maar omdat ik hun salaris betaal –
geveins! van medeleven, vriendschap
zo niet mijn hulpje, mijn palfijn
Iannis Konstantinos, dat joch
negeert mij koud, weert mijn nukken
en mijn grillen, verwerpt ze met een
minachtend gebaar, een leipe grijns
mijn woorden laten hem onverschillig
hij is van marmer, een kouros, of
kouder nog, van staal, en daarom ook
zo mooi. Misschien stokken mijn woorden
mijn regels wel hierom, als ik zie
hoe weinig ik voor hem beteken
allicht met reden. Iannis zoekt het
leven niet op papier, niet in de letters
wat symbolen en wat inkt. Hij zoekt het
in lucht en aarde, water en vuur. Hij zoekt
het buiten, in ieder geval zoekt hij het
buiten mij. Verliefd ben ik toch niet;
niets verhevens dat ik voel. Niet zoals ik
vroeger opgetild kon worden door begeerte
niet zoals ik meegesleurd kon worden in gemis
het is leegte die ik hoor als ik aanklop
bij mijn hart. Het is slapheid die ik
voel als ik graai in mijn ziel
geen dingen die op springen staan
geen bloei meer. Geen gloed die alles verhit
in stekende vlammen doet ontbranden
geen bries, geen adem die mijn omgeving schroeit
niets daarvan, niets van dat al
vanwaar dan dit nu voor een man
die nog volop in zijn kracht moest zijn
in de jaren van zijn wasdom, zijn augustus
feitelijk niet eens aan de rand van het stil seizoen
alles om mij kwettert, leeft nog ver van koude
de gure stormen die mens en dier verstommen
die zelfs de bomen dekking doet zoeken
die straten, velden leegzwiept. Vanwaar dan dit?
De mensen hier vragen me dat – waarom mijn Lord
het is zo ongewoon, waarom bent u zo stil?
zij vragen het aan mij. Maar ik vraag het
mezelf nog meer. Ik weet het niet
mijn antwoord is een zwijgen
ik haal mijn schouders op

zal niet zeggen dat ik zozeer verstom
omdat ik luisteren wil of iets in mij
of iets nog trilt. Of iets nog draait
of iets in mij nog anders klinken kan
dan het wee en ach van mijn gebeente
of iets in mij nog zingen, ontroeren
nog raken en niet enkel kraken kan
zoals mijn botgestel, mijn gewrichten
mijn lichaam dat me niet meer wil
wellicht is het daarom dat ik huil
als nu met een verdikte pik
niet uit verlangen of uit vrees
maar omdat het mijn vlees is
dat zich van mijzelf heeft afgekeerd
omdat het mijn lichaam is dat zich heeft bezeerd
aan die ontsteking in haar geest
aan die jarenlange aanstellerij
afkeer, dat is het! Het woord dat
andere belet. Afkeer! dat is het geworden
nu ik dit zo stel begin ik ook te zien
waarom wellicht ik mij tot zoveel reizen dwong
waarom ik altijd zo voortvluchtig bleef
en wat het was dat ik dan vreesde
waarvoor ik zo hard rende, zwom
beweging zocht. Mijn geest ging in galop
mijn lichaam hinkte, toch heeft de kreupele
de ruiter ingehaald, de schildpad heeft
de haas geklopt. Ik heb me op mijn hiel getrapt
in een poging mijn ziel ver achter me
te laten in een dwaze spookspurt voor mij uit
de strijd is nu ontaard. Mijn wil
dreigt door mijn lichaam hier verslonden
ik verdraag steeds slechter wat dagelijks
in mijn richting komt. Wat men mij bereidt
aan drank en spijs. Ik heb last van oprispingen
krampen in mijn maag, slapeloze nachten, koorts
de artsen wikkelden al doeken om mijn vel
tapten bloed, gaven mij thee van netels
gekarnde melk met honing van Peleponnesos
niets mocht baten, niets gaf klaarheid
over de aard van mijn kwaal. Was Polidor
er maar – mijn poppendok, mijn studiegezel
mijn zoete ouwe Polly, Pollydear
maar hij is dood, de lieve kwal – mijn kwelgeest
geen kus dus van die kakkerlak
geen lik meer van die vos
men zegt dat hij destijds een kogel
door zijn schedel joeg. Dat is wat men gelooft
Laat het zo blijven. Ik weet beter. Polly
hij bezweek aan een van zijn brouwsels
een fataal opiaat dat hij bezig was
te bereiden, een antidotum voor de kanker
die het leven heet. Polly, arme dwaas!
hij stierf in onbedoeld delirium, extase
de rigide consequentie van zijn queeste
hij was briljant, een kenner die geen grenzen
kende, een verkenner die verloren raakte
een waardig kompaan, een metgezel
hij mixte opium met in tabak
gefilterd cadmium en lood; een residu
dat gistte in het lichaam en de geest
via opborrelende visioenen van schepping
oude goden, geesten, dromen van demonen
en de dood. Het laatste dat in hem opwelde
was het virus dat hij te vuur en zwaard
bestreed. De krijger die het krachtigst is
die het langste door kan vechten en altijd wint
die zijn tegenstanders roostert en opeet
en toch nog onverzadigd blijft – op zoek
naar wat wellicht hém overwinnen zal voor eens
voor al, op zoek naar rust die hij zo vaak
aan anderen bracht maar zelf niet vinden zal
Polly was er dichtbij, zijn pogingen brachten
hem ver, heel ver, verder dan gehoopt
ik heb gezien hoe hij het leven liet
het bloed dat sissend van zijn lippen droop
pikzwart was het, de smurrie, en het rookte!
het kookte zowat, werkelijk! De derrie
brandde gaten in de vloer. Polidor!
Poppendok – zelfs de maden lustten je
waarschijnlijk niet. Je stierf als een borrelend
vat. Een kruik vol met vergif, een kolk
lava van vloeibare metalen, toxisch gruis
Polly dwaze poppendok,je hebt het ganse tranendal
het nakijken gegeven – deed dat trouwens
heel je leven. Zo extreem heb ik het nooit gewild
al ben ik daar nu minder zeker van
ik koester geen bewondering voor Pol –
die malle mens – maar heb nu wel begrip
voor zijn wens om volledig in het ledige
te verdwijnen. Ik begrijp nu zijn laatste roep
zijn weigering van verpleging, het gorgelen
toen wij te hulp snelden: `laat me! laat me!’
destijds vatte ik het niet, nu kan ik het
ten volle onderschrijven, hoewel, schrijven!
de gedachte daaraan alleen al maakt me onwel
al die gedeeltelijk geschreven stanza’s
die canto’s, die halve schriftuur, die borelingen
nog maar net of nog altijd niet in de wieg
gelegd, al die gedichten die nog wachten
die schreeuwen om voeding, de tepel
aan het einde van mijn pen, de melk
van inspiratie en volharding, de tiet
waaraan het papier zuigt tot het vol is
– en dan nog al die mismaakten, mijn zwakke
geesteskinderen die ik tekort deed, voor wie
ik er na de conceptie niet meer was
nooit meer, die ik in de steek liet
alle brieven die onbeantwoord zijn gebleven!
alle administratie, alle post. Koppijn zet op
in hevigheid als ik daaraan denk. Het fnuikt
zoveel papier als ik in mijn leven
heb volgeklad, zoveel brieven als ik
door gans Europa heb gezonden
over zoveel gebergten, door zoveel landen
koninkrijkjes, monarchieën, republieken
naties, langs zoveel wissels, via zoveel
paarden, boden, koetsiers…. zovelen als ik
heb laten lopen met mijn woorden
onder hun arm, zoveel boodschappers
met mijn epistels weggefrot in hun
rijlaarzen, tussen hun riem, onder hun kont
op het zadel of dieper nog, een plek
waar het uiteindelijk zeker droog zou zijn
zoveel pogingen gehoor te vinden
verzoeken om een werkelijk antwoord
oprecht begrip, roepen om vriendschap en
evenzoveel ijdeltuiterij als waar ik me
in verstrikte. Zo’n uitgebreid literair toilet
als ik me dagelijks permitteerde
zo’n visagie van gebleekt, gepoederd
geparfumeerd vel, zoveel opsmuk van gevoelens
parfum gedept uit de ziel, gesprenkeld
over de gladde huid van het papier
zoveel kunstig gepronk, zoveel sliertige
misbaksels als ik heb opgemaakt en
het continent over heb geblazen
naar mijn achterbakse eiland, Engeland!
zoveel krullen, sierlijke getuigenissen
eindeloos gepoch, gekwijl, gepruil
uit een voorbij epoch! Weinig mensen
schreven frequenter dan ik. Voerden
met meer ijver hun correspondentie
werden gretiger dan ik gevolgd door publiek
dat achterbleef, dat wilde horen van
mijn wedervaren, al was het maar om zich
bij de kliek van roddelaars te kunnen scharen
de club van speculanten. Zij die met
evenveel plezier schande spraken over
mijn laatste gedragingen als mijn
laatste pagina verschalkten, zovelen
die met mij zuiver voor de schone schijn
contact onderhielden! En zie! hoe ik
nu van al die brievenbroeders en zusters
hoe ik van al die trouwe vrienden, die
correspondenten, administrateurs, mijn
uitgever, familie, geliefden, zelfs mijn
allerliefste zus Augusta verstoken ben
hoe ik alleen ben, overgeleverd aan mezelf
ik die mezelf niet kan kan verdragen
die hier nu enkel en alleen met het masker
van mijzelf, Lord B., hier in de hand
en met mijn Trojaanse helm – een pronkveer
op het zilver – die ik nog nooit heb kunnen dragen
die voor mij staat op wat bedoeld was
als mijn schrijftafel, mijn helm die nu voor me
ligt als een organisme – dood en starend
de ogen groot. Gruwelijk! en stil
net als ik. Dit nu hier, deze verslagenheid
deze gekte, dat is dus alles wat ik heb bereikt
met al dat schrijven, al die canto’s
al die brieven, dat is dus wat ik overhoud
van al die blijken van vriendschap, hulde
liefde, van respect, van dierbaarheid
ik groef met ieder woord, iedere regel
ieder vers een put voor mijn laatste roep
mijn slotakkoord, mijn stokkend woord, mijn zin
van afscheid, de echo van ontknoping: afkeer

Deze schets werd in 1823 te Genua gemaakt door Graaf Alfred D'Orsay, een bekende Fransman die net als Byron zijn dagen sleet als een banneling die zijn vaderland voorgoed de rug had toegekeerd

afkeer was het. Afkeer! het gezwel
dat woekerde, dat in mijn cellen
en in mijn binnenste genesteld zat
een ziekte in de banen van mijn bloed
afkeer! Onzichtbaar voor het blote oog
afkeer! Die zich invrat in mijn weefsel
microscopisch gedrocht dat door mijn hele lijf
zijn draden, zijn vezels wroette – van kruin
tot voeten, dat zich omhoogvrat en liet zakken
langs ragfijn slijm. Ik heb weinig
kunnen hechten, mijn liefde voor de anderen
was meestal te snel opgebrand
de weg die liep van verschil naar onverschil
was vaak te kort, mijn passies regen beide
vaak direct aaneen. Niets dat nader bleef
wat het aanvankelijk scheen, geen genegenheid
die later ongenegen, niets dat resistent
dat uiteindelijk niet verbleekte
dat bestand was tegen de wisselingen
veranderingen van gemoed, de intensiteit
van het instinct, de drijfveren, de passies
het krachtig falen, de ziekten onder het vel
de leden. Geen pot in vuur gehard die
nimmer barsten zal. Is het dat? Dat allemaal?
of is het toch een andere kwaal
die mij zo neerslachtig maakt, iets toevalligers
simpelers, een verkeerde stofwisseling
een fout in de afstelling van het innerlijk
mechaniek. Mijn uurwerk tikte vast verkeerd
bij mijn geboorte. Alles berust vast op
een vergissing, een radertje dat ergens
een pin, een schroefje miste, een ander
dat niet goed werd aangedraaid. De wijzer
heeft sneller de plaat gerond dan wenselijk is
en gezond, ik heb teveel getold, teveel
verdaan, verbrand in korte tijd. Ik heb
mijn binnenste geblakerd, mijn vocht, mijn
levenssappen verdampt. Daarom ook
dat mijn gestel zo kraakt. Een afgefikte
schuur, een rokende stal ben ik. Een door
vlammen aangevreten balkenstelsel
dat op instorten staat, een gloeiende troep
die zich slechts blussen laat met het calcium
van mijn botten, het merg van mijn gestel
zo is het dat ik langzaam verteer, oplos
in mijn lijf, mijn vel, zo is het dat mijn
geraamte breekt, dat mijn kraakbeen en mijn
binnenste smelt als suiker en honing
in de thee. Is dat het dan? Of evenmin?
is het misschien dan enkel spinsel van mijn geest
mijn onwel zijn – misschien? Is het een demon
slechts die voost, die geil naar mij lacht
zijn spel met mij wil spelen, die verkleed
als kapitein zijn korps ontregelt met valse bevelen
die zijn hoogsteigen manschap met een kluit
het riet in jaagt. Die voor de strijd gestreden
is, voor er zelfs maar slag geleverd is
jammerlijk de aftocht blaast. Neerwaarts! Terug!
ingerukt mars! Die abusievelijk
de witte vlag omhoog laat houden, begeleid
door een trompetterend soldaat, zo’n vent!
een vals sujet genietend van de tonen
van een wanhoopsmars, het gehinnik van
een paard op hol, een leger in een laffe draf
al is er hulp in aantocht, genade
de nederlaag is te nabij, de vijand
te ver opgerukt in de schaduw van paniek
de linie barst onder diens bulderlach
dit alles spinsel van mijn geest? Best
mogelijk. Ik heb mezelf vaker bedrogen
hoe kan ik het weten? Hoe weet ik of
wat gedacht wordt niet een eigen leven
leidt. Iemands leven geheel en al
het graf in leidt? Wat denkbaar is kan eens
gebeuren, dat is de vloek. Nobelman
of heiligman, dwaas of niet, we zitten
opgesloten in een potdicht asiel
een grijze kerker, een cel ommuurd
door schedelbot, de kooi van onze
hoofden, onze kijkers, onze monden
zijn de luiken voor het wakend oog van de
cipier, onze neusgaten zijn de spleten
waardoor lucht naar binnen dringt. Allemaal
zijn we gevangenen van Chillon! Zo is het
onze geest is geketend, de wil is rebel
het leven speelt zich ergens daarbuiten af
daarom is het zaak te ontsnappen, uit te breken
een gang te graven naar het licht. Als die wil
en moed daartoe ontbreken is het over – allicht
ik heb niet het gevoel dat ik iets achterlaat
en als ik toch iets achterlaat deed ik dat elders
eerder, misschien wel in een andere tijd
mijn masker, mijn helm, alles lacht mij toe
en lacht mij uit! Eén wens heb ik nog wel
voor wat betreft die ziel van mij: zorg dat hij
niet loskomt. Nooit meer. Begraaf me, laat me
vergeef me, geef me wat ik nergens vond
behalve dan bij toeval – misschien – in
deze Griekse grond, hier in Missolinghi
in deze vochtige villa, hier temidden
van dit zompige malariamoeras
Missolinghi; mijn laatste gok. Tot zover
dan. Meer zeggen kan ik niet. Ik ben moe
al wat ik nu nog voel na dit leegstromen
deze lange, deze late groet, dit
avondlijk verhaal, deze praat voor het
te rusten gaan, dit toevertrouwen voor
de nacht, al wat ik nu nog voel is wat
dun en koel over mijn lijf trekt. Mijn hele
lijf, zelfs mijn gezicht, als een beddelaken
en dan, als heel mijn vel bedekt, als frot
naar binnen toe gewikkeld, een walging
die mijn inwendige vult, dor en droog
zoals een pop die met stro is opgevuld
bloedeloos en stijf. Dat is het gevoel
dat ik heb, dat is het wat ik opwek
in mijn nakende kippigheid, in deze
uitputting die mijn ademhaling ontregelt
en mijn aderen vult met een koel
metaal, dat is wat mijn laatste beetje
koppigheid bijeengeveegd houdt als een
hoopje stof op de rand van een blik. Dat
is het wat ik opwek in mijn afkeer
dat is het voor dit ogenblik. Afkeer!
en anders niets meer…”

© Serge van Duijnhoven

‘T’ga za jug’ – Zuidzucht. De Muzen van Struga

* * *

Het door drugsoorlogen en kidnappings geteisterde Colombia viert iedere zomer weer zijn Coppa del America . Sarajevo kende tijdens de belegering zijn jaarlijkse filmfestival. En in ogenschijnlijk rustig Macedonie vinden jaar in jaar uit – onder wisselend gesternte – steeds weer nieuwe edities plaats van het internationaal gere nommeerde poeziefestival de ‘Struga Poetry Evenings’. Eregast en nobelprijswinnaar Seamus Heaney, die tijdens het tweede bezoek van dichter Serge van Duijnhoven de ‘Gulden Lauwerkrans’ in ontvangst mocht nemen: ‘Eerlijk gezegd voel ik me met al die soldaten en wegversperringen hier wel op mijn gemak. Het doet me denken aan mijn jaren in Belfast…’

In plechtige processie trekt de stoet internationale dichters achter twaalf in het wit gestoken Macedonische bloemenmaagden aan, die asters strooien over de balustrade. Onder ons kolkt het water van de Zwarte Drim. Nobelprijswinnaar Seamus Heaney rijdt langzaam voorbij in een gepantserde Mercedes, begeleid door patrouillewagens van de zwaarbewapende Macedonische policija. Bij het bereiken van de overzijde worden vuurpijlen afgeschoten, tegelijk barst een ongenadig onweer los. Burgers zwaaien met hun parapluies. Geroffel klinkt vanuit de bergen. Of is het een militaire helicopter? Mannen in kogelvrije vesten kijken star voor zich uit, de loop van hun Zastava 7.62 pistoolmitrailleurs gericht naar de dikke spetters regen die kaatsen op de grond.

‘Eerlijk gezegd voel ik me met al die soldaten en wegversperringen hier wel op mijn gemak,’ vertelde Seamus Heaney (door zijn knappe tolk consequent ‘Mister Himus Sjini’ genoemd) wat lakoniek in de pianobar van het immense, lege hotel. ‘Een gevoel van homecoming. Het straatbeeld herinnert me aan mijn jonge jaren in Belfast.’ Drinkend van een bescheiden Skopsko Pivo, verzekerde de dichter dat hij er geen moment over gedacht had om af te zeggen voor het festival. Natuurlijk hebben mijn naasten me afgeraden om juist nu naar Macedonië te gaan, maar mensen die om je geven zijn altijd bezorgd. Wij Ieren zijn misschien al een beetje meer vertrouwd met de situatie dan anderen. Maar we weten ook dat het geweld in het buitenland vaak erg wordt overdreven.’ Een dichteres uit Israel knikt driftig. ‘Ik voel me pas onveilig als ik geen soldaten zie op straat,’ zegt ze stoer.

Afzeggingen zijn er nauwelijks. Naast eregast Seamus Heaney, die dit jaar de ‘Gulden Lauwerkrans’ in ontvangst mag komen nemen, is nog een dertigtal bekende en minder bekende dichters uit alle windstreken naar het trogdiepe Meer van Ohrid afgezakt. Gearriveerd zijn Thomas Shapcott uit Australië, de Amerikaan Claude Freeman, Anne Marie Dinesen uit Denemarken, Jean Laugier uit Frankrijk, Jorhe Justo Padron uit Spanje, Skënder Rusi uit Albanië, Mohammed Bennis uit Marokko, Sergej Glavyuk uit Rusland. De volharding waarmee de internationale gasten temidden van wapengekletter, bomaanslagen en nerveus ‘oogstende’ Navo-soldaten, hun verzen willen laten klinken op de brug over de Zwarte Drim, wordt door de organisatoren van het festival ervaren als bemoedigend. Het Macedonische publiek kan het weinig schelen, want dat heeft heel andere zaken aan het hoofd dan de verskunst.

Kaneo Klooster Ohrid

‘s Avonds trekken gure windvlagen geribbelde sporen over het donkere water van het Meer van Ohrid. De late zomerzon verdwijnt achter de bergtoppen als een steen die over de rand van een put wordt geduwd. Achter de ramen van de verlaten eetzalen in het hotel gaapt een koele duisternis die uit de diepte van het meer omhoog lijkt te stijgen. De leren schoenzolen van de obers maken langgerekte piepgeluiden op het glanzende travertin. Hotel Bicer heeft 500 bedden en zou moeiteloos een tienvoud van alle genodigde dichters kunnen herbergen.

Dichter en songwriter Jabir Derala (35), die ik in het centrum van Skopje ontmoette voor ik de bus nam naar het festival, is deze zomer niet van plan om naar Struga te reizen. Er staan dikke wallen onder zijn ogen, zijn adem ruikt naar drank. ‘Er is werk aan de winkel. Flyers rondbrengen, posters ophangen, lobbyen bij politici, gevangenissen bezoeken, het organiseren van popconcerten voor de vrede: daar is behoefte aan. Aan verheven woorden en fijnbesnaarde avonden met collega-dichters heb ik even geen boodschap.’ Jabir heeft de daad bij het woord gevoegd, en een mensenrechtenorganisatie opgericht (Civil) die moet toezien op de rechten van politieke gevangenen en het ontplooien van multi-etnische initiatieven.

Dat het poëziefestival uitgerekend Struga als bakermat heeft uitgekozen en niet het toeristische en historische Ohrid, waar nog maar kort geleden de vredesonderhandelingen hebben plaatsgevonden, is te danken aan de negentiende eeuwse dichter Konstantin Miladinov. In zijn gedicht `T’ga zajug’ (`Zuidzucht’) bezong de Mecedonische Byron, die net als zijn Engelse tijdgenoot gedwongen was om in exil te leven (de Turkse sultan had een prijs op zijn hoofd gezet), hoe hij terugverlangde naar het vissersdorp van zijn jeugd. `Had ik maar vleugels als een arend/om naar mijn Struga terug te vliegen’, dichtte Miladinov terwijl hij in Rusland wegkwijnde aan de tuberculosis. ‘Nog steeds zie ik en voel ik/hoe zij brandt, die vurige parel die in mij geplant/als kroonjuweel zal rusten/op Macedonië, mijn vaderland.’ Het vers is verplichte leerkost op scholen in Macedonië. Miladinovs hymne aan Struga verleende een stem aan een nationaal gevoel dat eeuwenlang door het Osmaanse gezag was onderdrukt. (Allen Ginsberg, ontvangt ‘Golden Wreath’ in 1986)

Tijdens de openingsceremonie van het festival klimt een jongen in een wijde kosjula (wit hemd) achter de microfoon en begint op statige wijze, begeleid door trieste Macedonische volksmuziek, Miladinovs gedicht ‘T’ga za jug’ voor te dragen. Hier en daar rolt een traan. Een partijfunctionaris van de nationalistische regeringspartij VMRO, Bratislav Tashkovski, nodigt de dichters uit om naar voren te komen. `In whose name should I greet you, dear poets, if not in the name of the destiny of the Macedonian land and the Macedonian people!’ De toon is gezet. Met veel stemverheffing en ‘ hoera voor Macedonië!’-geroep verklaart de politicus het internationale poëziefestival voor geopend.

De voordrachten lijken bijzaak. Er wordt nauwelijks geluisterd. Voortdurend piepen en sjierpen mobiele telefoons en ruisen de walkie talkies van de aanwezige soldaten. Het dondert in de bergen. Vanuit de verte klinkt een Macedonische smartlap. De microfoon galmt en zingt rond, of de versterking waait weg in het niets. Het publiek wiegt ongeduldig heen en weer, en raakt pas geboeid als Seamus Heaney achter de microfoon gaat staan en genoeglijk vertelt van zijn ‘utterly memorable days and nights at Struga in 1978′, toen hij voor het eerst in aanraking kwam met ‘de wonderbaarlijke vitaliteit van het Macedonische leven en de Macedonische cultuur.’ De laureaat oogst fors applaus, maar de boel komt pas echt los als de Spaanse dichter Jorhe Justo Padron de Macedonische toehoorders paait met een smartelijke elegie, door hemzelf in de landstaal voorgelezen, voor het ‘heroische, in doodsnood verkerende en in de steek gelaten Macedonië’. Het publiek joelt en klapt minutenlang; en daar lijkt het Padron ook vooral om te doen. Hij maakt wel vijf stijve buigingen. Tv-camera’s zoemen beschuldigend in op wie nog niet de handen op elkaar heeft.

Anna, een journaliste van het genuanceerde dagblad Dnevnik , zegt na afloop dat ik de zin van de nationalistische peptalk moet kunnen begrijpen. `We hebben het nodig, nu. Voor jou mogen die woorden gezwollen lijken, maar voor ons is het een kwestie van voortbestaan. Zonder patriottisme zal ons land verkruimelen, en dat is heus geen retoriek!’ Ik vraag me af hoeveel Albanezen de openingsceremonie hebben bijgewoond. Als er al geweest zijn, moeten ze hun tong stuk hebben gebeten van ergernis om alle Macedonische op-de-borst-klopperij. ‘Of er Albanezen waren?’ reageert Ana geprikkeld. ‘Iedereen is welkom, nema problema . Als er geen Albanezen zijn, dan is dat omdat het festival ze blijkbaar geen zier interesseert. De Albanese cultuur is volkomen op zichzelf gericht, uit een panische afkeer voor alles wat slavisch of anders is dan het eigene.’

In het ‘park van de poëzie’ mag de Ierse laureaat met de handen als kolenschoppen, een laurierboom planten, zoals alle winnaars van de ‘ Gulden Lauwerkrans’ voor hem. Het priëel staat vol met laurierbomen die veelal door inmiddels overleden dichters zijn geplant. Voor een rillerige dunne staak is een marmeren schrijn neergezet. ‘Behalve een dichter ben ik ook een plattelandskind, dus die boom plant ik met plezier,’ verklaart Heaney met een spade in zijn hand. De dichter leest, staand naast een hoopje aarde, het gedicht ‘Digging’ voor, een geserreerd portret van zijn boerende vader en turfstekende grootvader. ‘Between my finger and my thumb/The squat pen rests; snug as a gun ‘, zo begint het gedicht. ‘Under my window, a clean rasping sound/When the spade sinks into gravely ground:/My father, digging. I look down./(…)‘

Heaney steekt de spade in het zand. De handeling geschiedt gedecideerd, eerder stram dan soepel, maar heeft toch iets sacraals. Alsof je de dichter hier in de Macedonische aarde de grondlagen van zijn stoffelijke verleden bloot zich leggen. En alsof je, vanuit het zand, drie mannen elkaar de hand ziet reiken, drie boerenzonen hier ziet graven, opeenvolgende generaties die in verticale lijn een hele eeuw omvatten. ‘ By God, the old man could handle a spade./ Just like his old man.’

De spade die begon in de handen van de turfsteker, ging over als schop in de handen van de landarbeider, en werd uiteindelijk een ‘squat pen, snug as a gun’ tussen duim en wijsvinger van de schrijver. Met in zijn knuisten nu een echte spade, bevindt Heaney zich voor even bovenaan de ladder van de tijd – zijn handen overlappen die van zijn grootvader de turfsteker.

‘ My grandfather cut more turf in a day/Than any other man on Toner’s bog./Once I carried him milk in a bottle/Corked sloppily with paper./He straightened up/To drink it, then fell to right away/Nicking and slicing neatly, heaving sods// Over his shoulder, going down and down/For the good turf. Digging.’

Plotseling krijgt de opmerking over het ‘homecoming gevoel’ dat de dichter gisteren beschreef in de pianobar, een heel andere lading. De rijzige Ier met het knoestige postuur, blijkt niks teveel te hebben gezegd. Seamus Heaney is hier, aan het andere einde van Europa, volkomen in zijn element. Hij geeft de spade door met een plechtig gebaar aan zijn Macedonische collega’ s. En de overige dichters verdwijnen moeiteloos in de hoekige schaduw van een ferme Ier met drie paar handen. .

‘ (…) The cold smell of potato mould, the squelch and slap/Of soggy peat, the curt cuts of an edge/Through living roots awaken in my head./ But I’ve no spade to follow men like them.//Between my finger and my thumb/The squat pen rests./ I ‘ll dig with it.‘

Het handjevol journalisten dat de moeite heeft genomen om via de 300 kilometer lange omweg naar Struga te rijden (de normale weg via Tetovo is afgesneden door de rebellen) is alleen geinteresseerd in politieke issues. Dagenlang blijven ze hengelen naar een verlossend inzicht van de geletterden op het festival, een bemoedigend woord, een steun in de rug voor de nationale Macedonische zaak. Maar niemand van de dichters laat zich verleiden tot het betweterige engagement waarmee Franse filosofen als Bernard-Henry Levy en Alain ‘ Finkielkroat’ in eerdere Balkanconflicten het publieke debat domineerden. ‘Veel interessanter dan het geven van een obligate opinie of analyse,’ ; spreekt Seamus Heaney overtuigd, ‘is het juist om te bepalen in hoeverre dichters verschillen van geschiedkundigen of toekomstvoorspellers.’

Toch probeert Heaney zijn Macedonische collega’s nog een beetje moed in te spreken. ‘Aan de huidige situatie kleven voor- en nadelen, moet u maar denken. Het slechte nieuws is dat Macedonië nu bekend raakt als een land waar burgeroorlog dreigt. Het goede nieuws is dat het conflict de Macedonische poezie een zekere glans zal verlenen, glamour . Het succes van de Ierse literatuur in de wereld, is deels te danken aan het geweld in Noord-Ierland. Persoonlijk sluit ik me aan bij Vaclav Havel, die zei: “ik geloof in hoop. Hoop verschilt van optimisme; hoop is ergens aan werken dat de moeite loont.” Ik denk dat u hier in Macedonië werkt aan een oplossing; daarom ziet het er naar mijn indruk toch lichtjes hoopvol uit. Meer kan ik er niet over zeggen…’

In het centrum van Struga, dat voor zestig procent uit Albanezen bestaat, heerst een gespannen rust. Avdi (24), een Albanese kappershulp, legt me uit dat zijn volk altijd heeft moeten leven met de minachting en afkeer van de slavische Macedoniërs. ‘Wij waren dat gewend en hebben ons lot altijd ondergaan. Nu, voor het eerst, is ónze haat aan de oppervlakte gekomen. Open en bloot. De Macedoniërs zijn dat niet gewend, en verkeren in paniek. Het meerendeel van mijn volk wil nog steeds met de Macedoniërs samenleven. Maar uit slavische mond komt alleen nog oorlogstaal. Erg onverstandig, want Albanezen uit alle windstreken zullen ons in geval van oorlog te hulp schieten. Zes miljoen Albanezen zullen over één miljoen slaven heen walsen. De Macedoniërs hebben geen schijn van kans.’

Visser Dimitar Ginovski (24), een stevige jongen met een donker ringbaardje, toegeknepen ogen en een zachte stem, neemt me mee het meer op in zijn houten schuit. Na een kwartier varen werpt hij zijn netten uit. De tijd heeft hier stilgestaan. De ouderdom van het bergmeer op de grens van Macedonie en Albanie blijkt uit de aanwezigheid van een vissoort (‘pastrumka’) die elders op aarde alleen nog als fossiele afdruk wordt teruggevonden. De vangst ervan is verboden voor toeristen, en zelfs voor beroepsvissers uit de dorpen gelden strikte quota. De zon komt op boven de donkere ruine van tsar Samoil. Mistflarden drijven langs de oever. De boot dobbert rustig op de kabbelende golven. ‘Macedonie is hoe dan ook een prachtig land,’ zeg ik. ‘ Wás een prachtig land,’ corrigeert Dimitar me. ‘We hebben liggen slapen, en worden wakker in een huis dat voor de helft is leeggeroofd. En wat een dief jat, geeft hij niet meer terug. De Albanezen zullen gek zijn. Met een paar strategische verrassingsaanvallen hebben ze in zes maanden bereikt, waar ze anders zestig jaar op hadden moeten wachten.’ Dimitar trekt aan zijn netten, en hijst de eerste forel en kleine ‘fossili’ -visjes aan boord. De pastrumka hebben uitpuilende ogen en lange blauwe vinnen. Ze smaken het lekkerst als ze gefrituurd zijn. De graat schijn je er met je tanden in een keer te moeten uittrekken. Vervolgens spuug je die op een bord en eet je de vis helemaal op.

Aristoteles heeft ooit geschreven dat de dichtkunst ‘verheven is boven wat de tijd zoal zal leren’. Een goede dichter is, met andere woorden, allerminst een notulist van de geschiedenis, en evenmin een ‘ziener’ of ‘verkondiger’. De muze die hij dient is Caliope, die met de schone stem. Of Erato, die met de lier. Zo niet op de Balkan, en zeker niet in Struga, waar het gros van de dichters elk jaar weer lijkt weggelopen onder de stijve hoepelrok van Polyhymnia. Op het gebied van orerende dichters die hun pastorale obsessie combineren met politieke ambities, heeft de regio een traditie hoog te houden. Nergens anders in Europa gaan de twee zo klef en desastreus hand in hand. Misschien heeft het ermee te maken dat de fase van het nationbuilding op de Balkan nog in volle bloei is. Misschien ook dat dichters zeker in de rurale gebieden nog echt op handen worden gedragen, terwijl politici bij het volk gehaat zijn en gezien worden als nepotisten en zakkenvullers. Radovan Karadzic, Nicolaj Koljevic, Vuk Draskovic, Vladimir Boskovski (de Macedonische minister van Binnenlandse Zaken), Ljupco Georgievski (de premier van Macedonië, net als Boskovski lid van de nationalistische partij VMRO)… ; allemaal beschouwden ze zich voor korte of langere tijd als uitverkoren door de muze van het ‘bloed en bodem’ – de schutsdame van de eigen ethnos die spreekt in lofzangen en hymnen. En allemaal stonden ze ooit op die vermaarde brug in Struga, tussen de bloemenmaagden die asters uitstrooien over het ijskoude water van de rivier; de plek waarover Seamus Heaney zei dat ‘ de poëzie in onze tijd nergens meer tot leven komt dan daar, aan de monding van de Zwarte Drim.’
Wat Radovan Karadzic heeft uitgespookt, is genoegzaam bekend. De vlammen die opstegen van Sarajevo stonden al beschreven in zijn versbundel voor kinderen getiteld Zwarte Sprookjes . En wie wil weten wat premier Ljupco Georgievski nog allemaal in petto heeft voor zijn land, leze zijn in broeierige seks en doem gedoopte debuut Apocalypse, of het megalomane vervolg daarop, De Stad , waarin de dichter beschrijft hoe hij het landerige plaatsje Delcevo verlaat om ‘het volk’ te redden van de chaos in de woelige hoofdstad Skopje. ‘Mijn bundels hebben één terugkerend thema,’ verklaarde Georgievski in 1994 aan Frank Westerman , destijds Balkan-correspondent voor de Volkskrant , ‘de wereld is slecht en lelijk. Er zit niets anders op dan haar te verwoesten en van de grond af aan weer op te bouwen.’

© Serge van Duijnhoven 2010

men leze in deze ook het even hilarische als verbluffende literaire verslag “Alles Zwart” in de non-fictie bundel Balkan – Wij noemen het rozen Uitgeverij Podium, ISBN 90-5759-123-5, 1999, prijs €15,90

de website van het festival

http://www.svp.org.mk/en/history.html

The Struga Poetry Evenings started in 1962 with a series of readings by a number of Macedonian poets in honor of the two brothers, Konstantin and Dimitar Miladinov, great intellectuals, teachers, and writers, born in Struga in the beginning of 19th century. Konstantin Miladinov has been considered the founder of modern Macedonian poetry and each year the festival officially opens with his memorable poem “Longing for the South” (“T’ga za jug”) written during his student days in Moscow.
As from 1963, when many poets from all Yugoslav republics also joined the festival, the “Miladinov Brothers” award was established for the best poetry book published in the Republic of Macedonia between two Struga poetry festivals. By 1966, the SPE turned into an international poetry event and, consequently, an international poetry award called “The Golden Wreath” was established, given to a world renowned living poet for his poetic oeuvre or life achievement in the field of poetry.
In 2003 the SPE and UNESCO established a close cooperation and jointly promoted a new award called “The Bridges of Struga” for the best first poetry book by young authors from all over the world.
Despite the tremendous difficulties and harsh realities that the festival has had to live with — the fall of Yugoslavia, the war in Bosnia, the Kosovo crisis, the political and ethnic clashes in Macedonia, the terrorist crisis after September 11th attacks, and the numerous political and economic embargos imposed on the region — the SPE has successfully flourished becoming one of the most important poetry festivals in the modern world. And that is a tribute to world poetry and its poets.
The Festival has offices in Struga and in Skopje (a director of office, an executive and a technical secretary) and is organized by a Festival Board, which consists of knowledgeable professionals in the field of poetry (poets, critics, translators, and professors in comparative literature and culture). The most attractive poetry events during the festival are “The Meridians” reading at the opening evening of the festival, and “The Bridges of Struga” reading at the closing of the festival. These are spectacular events that attract the citizens of Struga to come out in huge numbers and greet the poets from all over the world with their famous hospitality.
The festival also features two multimedia events (poetry, music and video) called “Nights without Punctuation”, will also be held, thus opening the festival for new, rather experimental forms of poetic presentations.
Every year, a day before its official opening, the festival also organizes a symposium on different and attractive topics. It attracts the attention of many literary experts from all over the world.
During all these years of its existence the festival has hosted about 4.000 poets, translators, essayists and literary critics from 95 countries of the world.
Every year the festival publishes a series of books in order to promote poetry by foreign authors to the Macedonian readership, as well as thematic anthologies of contemporary Macedonian poetry in English translation to readers abroad. These editions include the famous series “Pleiades”, featuring famous poets from all over the world and Macedonia. The thematic anthologies of Macedonian contemporary poetry include poets from all minorities in Macedonia published in their mother tongue, and in Macedonian and English translation. One of the most prestigiuos anthologies published every year is dedicated to a different national or regional poetry.
The Struga Poetry Evenings have also established an International Poetry Library. It contains books of all festival participants. Moreover, its International Poetic Archive contains significant materials (books, manuscripts, photographs, films etc.) available to any literary researcher or poetry lover. Therefore, all participants are asked in advance to donate copies to the Library before their arrival in Struga.

The Miladinov Brothers Award

The Miladinov Brothers Award is given for best book of poetry published between two editions of the International Struga Poetry Evenings Festival. The Miladinov brothers, Dimitar and Konstantin are renowned humanists and writers and educationists from the 19 century, born in the city of Struga. The older one, Dimitar Miladinov, was a teacher and collector of popular songs and stories, and the younger one, Konstantin, is more famous as a poet. During his studies in Moscow he wrote the most famous romantic poem in the Macedonian language, “Longing for the South”. This poem has become a symbol of the Festival, which traditionally opens with its verses read in several languages. The Miladinov brother ended their lives tragically in the Ottoman prisons, sentenced unjustly for their cultural and educational mission among their people.

The Miladinov Brothers Award was established in 1963, and the best book is selected after a publicly announced competition by the SPE Award Committee. The award is the most significant poetry prize in the Republic of Macedonia, recognized as a national poetry award.

Winners of the national poetry award the “Miladinov Brothers”

1963 Mateja Matevski
1964 Ante Popovski
1965 Radovan Pavlovski
1966 Bogomil Guzel
1967 Vlada Urosevik
1968 Petre M.Andreevski
1969 Mile Nedelkoski
1970 Petar T.Boskovski
1971 Petre M.Andreevski
1972 Bogomil Gjuzel
1973 Vlada Urosevik
1974 Blaze Koneski
1975 Gane Todorovski
1976 Aco Sopov
1977 Atanas Vangelov
1978 Milovan Stefanovski
1979 Slavko Janevski
1980 Eftim Kletnikov
1981 Mateja Matevski
1982 Mihail Rendzov
1983 Adem Gajtani
1984 Todor Chalovski
1985 Liljana Dirjan
1986 Vlada Urosevik
1987 Petko Dabeski
1988 Slavko Janevski
1989 Katica Kulafkova
1990 Rade Siljan
1991 Risto Vasilevski
1992 Jordan Danilovski
1993 Branko Cvetkosk
1994 Petre Bakevski
1995 Ante Popovski
1996 Svetlana Hristova-Jocik
1997 Gligor Stojkovski
1998 Gordana Mihajlova Bosnakovska
1999 Jovan Koteski
2000 Slave Gorgjo Dimoski
2001 Sande Stojchevski
2002 Radovan Pavlovski
2003 Eftim Kletnikov
2004 Petko Dabeski
2005 Petar T. Boskovski
2006 Bratislav Tashkovski
2007 Nikola Madzjirov
2008 Risto Lazarov
2009 Vesna Acevska

Bridges of Struga Award

As a result of the initiative rising from the communique signed in 2003 between the Ministry of Culture of the Republic of Macedonia and UNESCO, among other issues, a new award, “Bridges of Struga” was established. This award is given to a young poet from all over the world for a best first book of poetry, after a public competition issued by the Festival and the member states National Commission for UNESCO. A special selection, called “Bridges” is published, including the poetry of the award winner, and all the other competitors for the award. This selection includes poems in the mother tongue of the poets, and translations into Macedonian and into one of the major languages of the world.
Winners of the “Bridges of Struga” award for best first poetry book in the world
2004 Angelo V. Suarez (The Philippines)
2005 Andrea Cote (Colombia)
2006 Marianna Geide (Russian Federation)
2007 Manua Rime (Belgium)
2008 Antonija Novakovic (Croatia)
2009 Ousmane Sarr-Sarrouss (Senegal)
2010 Siim Kera (Estonia)

Golden wreath Award

In 1966, the Struga Poetry Evenings have grown into an international poetry manifestation. The same year the international poetry award the “Golden wreath” award was established. This prestigious award is given to a world famous live poet for his poetry and his deed. It’s an award made entirely by hand. It has the shape of a wreath with filligrans and it is made from gold.

Recepients of the Golden wreath Award

1966
Robert Rozdestvenski (Russia)

1967
Bulat
Okudzava (Russia)

1968
Laslo
Nadz
(Hungary)

1969
Mak Dizdar (Bosnia and Herzegovina)
1970
Miodrag
Pavlovic
(Yugoslavia)

1971
Wystan
Hugh Auden
(USA)

1972
Pablo
Neruda
(Chile)

1973
Eugenio
Montale
(Italy)

1974
Fazil Hisni
Daglarga
(Turkey)

1975
Leopold
Sedar Sengor
(Senegal)
1976

Eugene
Guillevic
(France)
1977
Arthur
Lundkvist
(Sweden)
1978
Rafael
Alberti
(Spain)
1979
Miroslav
Krleza
(Croatia)
1980
Hans Magnus Enzensberger (Germany)
1981
Blaze
Koneski (Macedonia)
1982
Nikita
Stanescu (Romania)
1983
Sachidanand H. Vatsjajn-Agjej (India)
1984
Andrej Voznesenski (Russia)
1985
Janis
Ritsos
(Greece)
1986
Allen
Ginsberg
(USA)
1987
Tadeus Ruzhevic (Poland)
1988
Desanka Maksimovic (Yugoslavia)
1989
Thomas Shapkott (Australia)
1990
Justo Horhe Padron
(Spain)
1991
Joseph
Brodsky
(USA)
1992
Ferenzs
Juhas (Hungary)
1993
Genadi Ajgi (Chuvash Republic, Russia)
1994
Ted
Hughes
(Great Britain)
1995
Jehuda
Amichai
(Israel)
1996
Makoto
Ooka
(Japan)
1997
Adonis
(Syria)
1998
Lu Juan
(China)
1998
Yves
Bonnfoy (France)
2000
Edoardo Sangvinetti (Italy)
2001
Seamus
Heaney
(Ireland)
2002
Slavko
Mihalic
(Croatia)
2003
Thomas Transtroemer
(Sweden)
2004
Vasço
Grassa Moura
(Portugal)
2005
William
S. Merwin
(USA)
2006
Nancy
Morejon
(Cuba)
2007
Mahmoud Darwish (Palestine)
2008
Fatos Arapi
(Albania))
2009
Tomaz Salamun
(Slovenia)
2010
Ljubomir Levcev
(Bulgaria)

OPPENHEIMER’S BABIES Hiroshima & Nagasaki – 65 jaar later

Deze zomermaand is het precies 65 jaar geleden dat Robert Oppenheimer’s eerste prille atomaire babies – Trinity (het Dingetje), Little Boy en Fat Man – uit de verzengende moederschoot der thermo-nucleaire wetenschap tevoorschijn werden geworpen. Dit pittig ingekorte artikel handelt over de hernieuwde angst voor een op handen zijnde nucleaire apocalyps, het utopisme van de Global Zero Movement en de ultieme poging van de mens om zich te verlossen van het atomaire kwaad. Is het twee voor twaalf? Eén moment voor nul? Of is het al te laat?

The Trinity explosion, 0.016 seconds after detonation. The fireball is about 600 feet (200 m) wide. Trees may be seen as black objects in the foreground for comparison. Een korte video-weergave van de Trinity Test Explosion waar Oppenheimer in zijn beroemd geworden getuigenis voor NBC expliciet naar verwijst: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/9/9d/Trinity_test.ogg

Deze zomermaand is het precies 65 jaar geleden dat Robert Oppenheimer’s eerste prille atomaire babies – Trinity (het Dingetje), Little Boy en Fat Man – uit de verzengende moederschoot der thermo-nucleaire wetenschap tevoorschijn werden geworpen. Mijn geschiedenisprofs op de Universiteit van Amsterdam, waar ik van 1989 tot 1995 studeerde aan de afdeling contemporaine geschiedschrijving, doceerden dat iedere generatie vroeg of laat geconfronteerd wordt met het onvermijdelijke existentiële trauma ten aanzien van de mogelijkheid van de nucleaire vernietiging. Het zwaard van Damocles dat sinds de uitvinding van de atoombom in de jaren veertig en waterstofbom in de jaren vijftig, over de nekken hangt van onze gedurende vele millennia tot stand gebrachte menselijke beschaving. 
In de jaren tachtig – de slotfase van de Koude Oorlog – liep ik samen met mijn meestal al wat oudere leeftijdsgenoten van de middelbare school, alsmede talloze ongeruste tegenstanders van de volkomen uit de hand gelopen nucleaire wapenwedloop in Amsterdam, Brussel, Bonn, London en Den Haag, massaal te hoop in door de Vredesbeweging gecoördineerde marsen tegen de bom. We droegen slogans mee op spandoeken als “Alle kernwapens de wereld uit, te beginnen uit Nederland”, “Liever een Rus in mijn bed, dan in mijn tuin een kruisraket”, “Ban de Bom”, “Vrede Nu”, en talloze slogans van dien aard die allemaal een uiting waren van een reëel gevoelde angst dat de krankzinnige militaire strategie van Mutual Assured Destruction (toepasselijk afgekort tot MAD) met tienduizenden kernwapens aan beide zijden van het IJzeren Gordijn, tot een daadwerkelijk nucleair Armageddon zou kunnen leiden.
Met het einde van de Koude Oorlog, verdampte ook het angstzweet dat ons zo lang op het voorhoofd had gepareld. Er werden verdragen gesloten tussen de grootmachten die de kernwapenarsenalen uiteindelijk halveerden. Het aantal landen dat de beschikking had over kernwapens bleef echter groeien. De technieken van centrifuge om hoogwaardig uranium te verkrijgen dat nodig is voor het produceren van een atomaire bom, zijn steeds minder exclusief en – zoals ik een wetenschapper hoorde uitleggen -, de middelen om de basis te leggen voor het maken van een kernbom zijn sedert 1945 drastisch „gedemocratiseerd“.   
            Vijfentwintig jaar heeft de nucleaire koorts zich koest gehouden. Een kwarteeuw lang. De dreiging dat er toch nog een nucleaire catastrophe op de loer ligt is daarentegen – ondanks de reductieverdragen van de grootmachten – niet af- maar toegenomen. De computergestuurde veiligheidssystemen die ons moeten behoeden voor een onverhoopte lancering van raketten, zijn steeds ingewikkelder en in elkaar gewikkelder geworden. Er zijn raketten zoekgeraakt. Er is nucleair materiaal gesmokkeld. En er zijn naast belingerente naties als India, Israël en Pakistan, inmiddels ook onberekenbare terroristische organisaties die er alles voor over hebben om zo’n Doomsday-Machine in handen te kunnen krijgen. Osama Bin Laden heeft berekend dat er – op basis van al het kwaad dat de Verenigde Satan van Amerika in de afgelopen eeuw heeft aangericht – minimaal vier tot vijf miljoen Amerikanen over de kling gejaagd dienen te worden opdat de balans in Allah’s ondermaanse zielenbazaar weer enigszins zal zijn hersteld.
            De tijden voor een nieuwe nucleaire koorts lijken ophanden. De mogelijkheid dat een volgende bom op Times Square, het Museumplein of in de metro van London, Parijs, Brussel of Berlijn wel eens van nucleaire aard zou kunnen zijn, bezorgt autoriteiten in alle grote wereldsteden steeds grotere kopzorgen. Tientallen en inmiddels honderden meer of minder vooraanstaande wetenschappers, politici, activisten, zelfs legerofficieren en sympathisanten van over de hele wereld, hebben via onderling verbonden netwerken van think-tanks, lobbygroepen en vredes-organisaties, sedert enkele jaren het startsein gegeven voor een Global Zero beweging. Een soort 21ste-eeuwse variant op de Freeze, Vrede Nu! of Ban de Bom groeperingen die in de jaren tachtig het bloed onder de nagels vandaan haalden van rationale powerbrokers en communistenvreters. Met dien verschil dat het nu vaak juist de architecten en pleitbezorgers van de toenmalige Mutual Assured Destruction strategieën zijn, die ijveren voor de nuloptie van „alle kernwapens de wereld uit“. Destijds een slogan die in Nederland was voorbehouden aan de alomtegenwoordige en immer in de plooi blijvende „geitenwollensokken redenaar in pullover en spijkerbroek“ Mient Jan Faber van het Interkerkelijk Vredesberaad IKV.
            Over precies deze problematiek heeft cineaste Lucy Walker een groots aangepakte shock-and-awe documentaire gemaakt, Countdown to Zero geheten. Een last warning genre-film, geheel in de trant van Al Gore’s An Inconvenient Truth uit 2006. Drie jaar lang heeft Lucy Walker met een uitgebreide research crew en geld uit Hollywood aan de documentaire gewerkt. In die tijd heeft ze een schat aan overtuigend, verontrustend of ronduit ijzingwekkend beeldmateriaal weten te verzamelen, met het op zichzelf even lovenswaardige als merkwaardige doel de mensheid opnieuw bewust te maken van nucleaire gevaren die sedert het einde van de Koude Oorlog weliswaar van de radar van ons bewustzijn, maar nimmer van deze aardbol zijn verdwenen.


trailer van de film Countdown to Zero: http://www.festival-cannes.fr/en/mediaPlayer/10332.html
<a href="http://www.festival-cannes.fr/en/mediaPlayer/10332.html&quot;>

Als deze Very Last Warning Documentary ergens heel verhelderend over is, dan wel over de diverse keren dat de wereld al op of over het randje van de vernietiging heeft gebalanceerd. Vanwege veelal stilgehouden ongelukken, aberraties, misinterpretaties, verroeste chips in computersystemen, gezonken onderzeeërs, ontplofte bommenwerpers die tankten in de lucht, of op hol geslagen alarminstallaties. Deze ettelijke comedies of error – of beter gezegd near tragedies of horror – worden gecomplementeerd door getuigenissen van tientallen experts en wereldleiders die er op effectieve wijze de boodschap in weten te hameren dat er elk moment een tijdbom van jewelste af kan gaan als we niet snel drastische maatregelen nemen om ons van alle overgebleven nucleaire gevaren te verlossen. Tony Blair, Frank von Hippel, Ahmed Rashid, Jimmy Carter, Pervez Musharraf, Michael Gorbatjov, Robert McNamara… allemaal komen ze in de film van Walker verkondigen dat de enige manier om de tijdbom stil te zetten voor het Moment Nul is gepasseerd, gelegen is in een volledige, stapsgewijze ontmanteling van alle kernwapens en een grondig gecontroleerde opslag van alle resterende nucleaire materiaal waarmee atoomwapens gemaakt zouden kunnen worden.
Walker weet aannemelijk te maken, middels talloze getuigenissen die het apostatische karakter dragen van een religieuze bekering, dat vele haviken van vroeger heden ten dage fervente voorstanders geworden zijn van het in godsnaam zo snel en zo zorgvuldig mogelijk opbergen en vernietigen van alle nucleaire speelgoed dat nog ergens in de rommelhoeken van deze planeet mag rondslingeren.
In feite valt de essentie van hun Global Zero-overtuiging perfect te resumeren in dezelfde mantra’s die hen destijds de kast op joegen. De fundamentalistische dominee Cizik verwoordt het als volgt: “…I used to think that ‘Well, we possess nuclear weapons in order to prevent their usage.’ We now know we live in a world in which if we possess them – if anyone possesses them – they will be used….We have to change our way of thinking. And if we can’t change our way of thinking, we won’t survive.…”.
Ook verwerkt in Walker’s documentaire, zijn de beroemde beelden van atoomfysicus Robert Oppenheimer bij wie een traan in zijn linker ooghoek opwelt als hij voor een televisiecamera van NBC vertelt hoezeer zijn uitvinding van de atoombom al vanaf het begin (om precies te zijn vanaf het tenuitvoer brengen van de eerste proef in de woestijn van New Mexico (The Trinity Explosion, 16 juli 1945) een verhaal uit de Bhagavad Gita bij hem in herinnering bracht. Oppenheimer refereert aan de sage waarin de Hindu-god Krisjna probeert zijn in sombere overpeinzingen weggezonken pupil Arjuna wakker te schudden door voor het eerst voor de prins te verschijnen in zijn huiveringwekkende, veelarmige gedaante Visjnu, pochend dat vanaf dat moment de krachten van Dood en Vernietiging een heersende plek hebben gekregen in het universum. Oppenheimer: “We knew the world would not be the same after this. A few people laughed, a few people cried, most people were silent. I remembered the line from the Hindu scripture, the Bhagavad-Gita. Vishnu is trying to persuade the Prince that he should do his duty and to impress him takes on his multi-armed form and says, “Now I am become Death, the destroyer of worlds.” I suppose we all thought that, one way or another.”2

Klick hier om de scène te zien van Oppenheimer die rekenschap aflegt van de apocalyptische atomaire erfenis waarmee hij zichzelf en de wereld heeft opgezadeld:
http://www.youtube.com/watch?v=pdATuDKYlgA
Now I am become Death, the destroyer of worlds.” I suppose we all thought that, one way or another.

.
Wat we voor onze ogen zien gebeuren in deze huiveringwekkende getuigenis, is het verworden van ’s werelds meest vooraanstaande atoomfysicus tot metafysicus. Even is – via de reflectie van Oppenheimer’s blik – het wankelen van de wereld voelbaar geworden. Als Oppenheimer’s kristallijnen traan in beeld komt, bereikt de film zo’n intens niveau van wanhoop en uitzichtloosheid, dat het de zaal vol filmcritici in Cannes  voor even in een verwarrende depressie wist te storten. Gezucht. Gesteun. Onrustig gewriemel. Maar dan – hopla, hola! kaboem, kaboem! – komen de scriptdokters en producers uit Hollywood’s Droomfabriek vanuit de duisternis tevoorschijn om het licht in ons gemoed weer aan te knippen. De kans op een fataal kataclysme bestaat, is zelfs heel reëel, maar we hoeven het niet zover te laten komen! Met z’n allen kunnen we de wereld redden door gezamenlijk te roepen: The Ultimate Number is Zero!”
           Hoorden we in de documentaire niet een kernfysicus verklaren dat „alles wat denkbaar is, ook werkelijk ooit wel zal gebeuren?“ Hoorden we studenten physica niet verklaren dat ze als eindexamenopdracht allemaal de opdracht kregen om met wat elementaire middelen een eigen kernbommetje in elkaar te knutselen (en dat bijna niemand in deze opdracht faalde)? En zullen de slechtwillenden onder ons – zelfs als de huidige arsenalen tot nul zullen zijn gereduceerd – echt geen pogingen meer ondernemen om de mogelijkheden van nucleaire energie ook voor andere doeleinden te gebruiken? Punten die aan het einde van de film ineens niet meer aan de orde lijken. Het laken met de kruimels wordt uitgeschud, en fluitend in de kosmos uitgehangen. Tatatie, tatata: the ultimate number is zero – de nul die aan het begin van de film de vorm krijgt van een schematische atomaire kern die na enig duwen en trekken in tweeën wordt gekliefd.
Op de drukbezochte persconferentie in Cannes verklaarde Hollywood-producent Lawrence Bender (bekend als schutsheer van Quintin Tarantino): “De film moet ook nog verkocht en – in ieder geval – gezien worden. Door een zo groot mogelijk publiek natuurlijk. Wat heeft het voor zin om een film te maken die geen ruimte laat voor de hoop? “The world has changed, the threats have changed. And now, we all need to change our way of thinking about the nuclear issue.”
         De tijden zijn inderdaad weer eens veranderd. Zo gaat dat met de tijden. Maar of ook de mensheid van nature kan veranderen? Kan een uitvinding die reeds 65 jaar geleden is geschied, voorgoed onklaar gemaakt worden? Zelfs al zouden miljoenen, zelfs miljarden, aardbewoners opteren voor de nuloptie?
De nul-utopie van de Global Zero beweging, van veilig achter slot en grendel opgeborgen gevaren die het voortbestaan van de mensheid bedreigen, en waarin een gering aantal mensen een relatief vreedzaam of ongestoord bestaan leidt in evenwicht met het overige leven, is theoretisch wellicht uitvoerbaar – maar menselijkerwijs ondenkbaar. Als zoiets ooit tot stand komt, zal het niet dankzij de wil van de sappelende, wraakzuchtige en steeds moorddadiger uitgeruste homo sapiens sapiens zijn. Als mensen zich vastklampen aan de hoop op een kernwapenvrije wereld, is dat niet zozeer vanuit een zekerheid dat dit echt mogelijk is, als wel vanuit angst voor wat er kan komen als zij die hoop opgeven. Vrijheid, welvaart, vrede zullen altijd de voorrechten van een beperkte groep mensen blijven die moreel en economisch in staat is om de overige ongelukkigen zoveel mogelijk op afstand te houden. Er is geen hoop voor de soort. De mensheid vormt een kudde die door een paar jankende honden al te gemakkelijk naar de hel kan worden gedreven. Alle kernwapens de wereld uit, het is een nobel streven. Maar even onmogelijk als een terugkeer naar het moment van voor de oerknal. Want waarschijnlijk is het helaas zo dat om de aarde te verlossen van de Nemesis der nucleaire wapens, de aarde eerst toch echt zal moeten worden verlost van het woekerende plaagdier genaamd de mens.

Post Scriptum  (voor de optimisten): wie zich niets wenst aan te trekken van deze pessimistische gedachte, putte troost uit de opmerking van W.F. Hermans dat ‘doemvoorspellingen toch nooit uitkomen’. Om daar vervolgens meteen aan toe te voegen: ‘Andere voorspellingen ook niet.’

Plutoniumbom Nagasaki 09.08.10

Voor een uitgebreide versie van dit essay zie
http://sergevanduijnhoven.wordpress.com/2010/06/23/vishnus-amuse-geuele-en-ah-pooks-lekkernij/

Over de auteur:

Serge R. van Duijnhoven (1970) is schrijver, dichter en historicus. Woonachtig te Brussel, geboren in Oss (Noord-Brabant, NL). Recente publicaties: De zomer die nog komen moest (Nieuw Amsterdam), Klipdrift (Nieuw Amsterdam). Serge van Duijnhoven is freelance medewerker van Vrij Nederland, en werkt jaarlijks in Cannes als filmverslaggever voor het International Feature Agency en http://www.cobra.be

“Exodus” opus 36 – compositie van Jan Walraven voor alt-mezzo en piano

desc

via Dichters Dansen Niet: “Exodus” opus 36 – compositie van Jan Walraven voor alt-mezzo en piano.

Exodus” opus 36

compositie voor alt-mezzo en piano

compositie/piano: Jan Walraven

alt-mezzo: Loes van Langerak

libretto: Serge van Duijnhoven

première vond plaats op 13 juni 2010 in de Lambertuskerk te Vught

in het kader van het project “Zinnenbeelden Viermomenten”


Kunstwerk Jolande Traa – Lambertuskerk Vught


http://www.indenwouwdfluit.nl/cms!/index.php?option=com_content&task=view&id=14&Itemid=26

E X O D U S

Wie vreemdeling is hier was elders kind aan huis.


© fotografie & grafisch ontwerp: l.j.a.d. creyghton, haaren [nl]

On est tous des étrangers.

Reizigers met retourbewijs op dooltocht door een ruimte die een
ieder zich moet eigenmaken.
Eigenwijs is wilskracht die ons drijft.
Ons leven als het nieuwe land, de grond waarin het graan
nog met de hand wordt uitgezaaid.
De haren op ons hoofd zijn als het riet op de daken.
Onze huid is als het barstig leem van onze stulp.
Ons vel schuurt over opgejaagde botten.
Onze stem roept op zijn mooist om hulp.

On est tous des étrangers.

Wat we zoeken is rust, asiel in eeuwigheid.
Wat we zijn is waar we zijn gevallen: gewervelde dieren en waaraan ten prooi als wild in het vizier. Een kudde in de muil van de natuur.
We zijn horig en futiel. Stofdeeltjes die opgedreven.
Kregen een naam toegewezen.
Ook dat wij leven was niet ónze keus.

On est tous des étrangers.

Ook dat wij leven was niet ónze keus.
Alles wat wij zijn is bruikleen toebehoren aan Tijd alleen;
die malicieuze makelaar en miljardair.
Die onze lijven willens en wetens laat verkrotten.
Over onze hoofden speculeert.
Die ons plukt en uitperst als olijven, uitspuugt als de pit.
Met avondval vertrekken we.
Sluipen ervandoor. Ons uitreisvisum is de dood.


concept en uitvoering: L.J.A.D. Creyghton

Dichters en beeldend kunstenaars uit Noord-Brabant en voorgangers van 12 kerken rondom ‘s-Hertogenbosch ontmoetten en inspireerden elkaar in 2009 en 2010 gedurende het artistieke project “Zinnenbeelden Viermomenten”.

Ze verdiepten zich samen in een vantevoren bepaald kerkelijk feest en brachten dit tot uitdrukking in hun “in elkaar gewikkelde polyfone versmelting” van poëzie en beeldend werk.

Zinnebeelden_A5_voor

L.J.A.D. Creyghton en Serge van Duijnhoven kregen de 40-dagen tijd toegewezen. Wat uiteindelijk resulteerde in hun EXODUS project, dat van 26 februari tm 11 april 2010 een meditatieve plek vond aan weerszijden van het altaar in het monumentale stokoude (tegenwoordig protestantse) kerkje van de “Samen Op Weg Gemeente” aan het Raadhuisplein te
Berlicum. Daarnaast liet L.J.A.D. op sjiek formaat een postkaart drukken met aan de ene kant een foto van een in het wad en het water weggezonken voetstap van voorbijgetrokken wadlopers. Aan de andere kant was de imprint te lezen van de tekst van Serge’s gedicht. Deze postkaart was als aandenken aan de manifestatie vrijelijk te verkrijgen in de kerk.

ZINNEBEELDEN_A5_achter

“Met avondval vertrekken we.
Sluipen ervandoor. Ons uitreisvisum is de dood…”
– uit: Exodus

OVER DE ARTIESTEN

Jan Walraven studeerde Kerkmuziek aan het Nederlands Instituut voor Kerkmuziek te Utrecht. Albert de Klerk, Herman Strategier, Wouter Paap, Bernard Bartelink en Maurice Pirenne gaven de lessen. Hij vervolgde zijn studies aan het Rotterdams conservatorium bij Arie Keijzer.
 
Ook nam hij actief deel aan de Haarlemse orgelmaand bij Ewald Kooiman.
Wegens zijn grote belangstelling voor de menselijke stem is hij een ideale begeleider voor zangers. Samen met zijn echtgenote Loes van Langerak – altzangeres – organiseert hij sinds 1978 kamermuziekconcerten in hun eigen concertzaal In den Wouwdfluit. In 1995 is zijn eerste CD verschenen met 10 eigen composities voor piano en in een transcriptie voor orgel. Deze CD is opgenomen in Schouwburg De Kring Roosendaal en in de Lambertuskerk te Wouw. Het zijn 10 muzikale gedichten, geschreven bij de gelijknamige gedichtenbundel Linguisticum van Albert Hagenaars uit Bergen op Zoom. Bij de première in 1995 danste Madeleine Benjert solo bij deze muziek in Bergen op Zoom en Luxemburg. Jan is mede initiator van de bouw van het Hollandse Verschueren orgel in de Lambertuskerk te Wouw.
 
Voor het derde Millennium schreef Jan Walraven de Kerkopera We Wouwen Licht op tekst van Sabine Keijzer. Jan Walraven componeerde ook twee kleine opera’s voor kinderkoor eveneens op tekst van Sabine Keijzer. Het Lelijke Eendje – voor 5 instrumenten, koor en piano en De Markies van Karabas voor koor en piano.
 
Jan Walraven is als Kerkmusicus bijna 40 jaar verbonden geweest aan de Lambertuskerk te Wouw.

Loes van Langerak, zangeres en beeldend kunstenaar, heeft veel Lied programma’s gezongen. Op het gebied van Oratoria, Passionen en Kerkcantates is ze als soliste werkzaam geweest. Samen met haar man Jan Walraven, gaf zij veel Kerkconcerten in binnen- en buitenland. Er is een verzamel CD gemaakt van haar live optredens.
Op deze CD staan werken van Liszt, Diepenbrock, Borodin, Monnikendam, Händel, Bach en Hans Kox. De kunstmoestuin speelt een grote rol in het dagelijks leven van de artiesten Loes van Langerak en Jan Walraven. Zij werden geïnspireerd door de “potager d’ornement” te Villandry: het schone verenigen met ons dagelijkse eten. Groentebedden worden omringd door guirlandes van buxushaagjes. Enkele kunstwerken maken deze moestuin tot een lust voor het oog en de smaakpapillen. De titel van de CD is Loes van Langerak en Jan Walraven live. Fragment-1: Lied van Borodin voor Alt, Violoncello, en piano met aftiteling.
Contact:
loesvanlangerak@gmail.com

Serge R. van Duijnhoven (1970) is schrijver, dichter en historicus. Frontman van het muziekgezelschap Dichters dansen niet. Woonachtig te Brussel, geboren in Oss (Noord-Brabant, NL). Oprichter van tijdboek MillenniuM en de Stichting Kunstgroep Lage Landen. Verbleef in Sarajevo voor De Morgen en de Volkskrant. Debuteerde in 1993 met de dichtbundel Het paleis van de slaap (Prometheus) en een kleine biografie over Haile Selassie; de laatste Ethiopische keizer (Jan Mets). Recente publicaties: De zomer die nog komen moest (Nieuw Amsterdam), Klipdrift (Nieuw Amsterdam),{Balkan}Wij noemen het rozen (Podium), Fotografen in tijden van oorlog (Ludion), Obiit in orbit; aan het andere einde van de nacht (De Bezige Bij), Bloedtest (De Bezige Bij) en Ossensia Brabantse gezangen (Jan Cunen). Serge van Duijnhoven is freelance medewerker van Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, alsmede van De Morgen en http://www.cobra.be. Tevens werkt hij jaarlijks in Cannes als filmverslaggever voor het International Feature Agency en de VRT.

WEBSITES/WEBLOGS:

http://www.reverbnation.com/dichtersdansenniet
– https://sergevanduijnhoven.wordpress.com
– http://sergevanduijnhoven.blogspot.com
– http://www.nieuwamsterdam.nl/sergevanduijnhoven

fotograaf: Igor Freeke

Concertzaal In den Wouwdfluit – Jan Walraven

In den Wouwdfluit
Jan en Loes Walraven van Langerak

Omgang 10 – 4724 EP – Wouw Nederland

Verscholen achter een markant woonhuis uit 1932, Amsterdamse School, ligt het theater 
In den Wouwdfluit”. Dit idee, dit concept, is van het echtpaar Walraven van Langerak. 
Loes heeft veel concerten gegeven als altzangeres en Jan Walraven treedt op als organist.
Het publiek weet de weg te vinden naar dit zeer intieme theater in Wouw.
Men is altijd verrast door de aangename sfeer die dit vestzaktheater ademt.
Op het podium staan een Pleyel vleugel en twee mechanische pijporgels (door BAG).
De akoestiek is uitstekend, mede door het gebruik van natuurlijke materialen als stuc, 
hout en travertijn.
De concertserie gaat de 36e jaargang in.
Er is veel gedaan om niet alleen het oor maar ook het oog te strelen.
In de zaal en de tuin is werk te zien van kunstenaars als Kees Keijzer en Joost Keijzer, 
Grzegorz Bienias, Dariusz Wozniak uit Kraków,  Stan Linssen en Loes van Langerak.
Loes van Langerak heeft inmiddels een grote collectie beelden vervaardigd in keramiek 
en steen. Beelden voor buiten en binnen. Bezichtiging op afspraak. 

Jan en Loes weten met hun uitgebreide scala aan artistieke mogelijkheden zeer te boeien.
Jan Walraven is bijna 40 jaar als kerkmusicus verbonden geweest aan de Lambertuskerk te Wouw. Loes van Langerak heeft daar het Kinderkoor en het Jongerenensemble bijna 15 jaar geleid. De serene sfeer, de vaalwitte Cisterciënzerkleur en de mooie akoestiek maken deze kerk tot een ideale ruimte voor religieuze ontmoetingen, sfeervolle concerten en meditaties.
De bewogen geschiedenis van deze kerk en de affiniteit van Jan Walraven en Loes van Langerak hiermee, rechtvaardigen de pagina Lambertuskerk. U vindt artikelen en foto’s van vóór 1944. Daarnaast foto’s na de glorierijke wederopstanding in 1951. Landschapfotograaf Willem Laros heeft veel foto’s in de kerk gemaakt die gebruikt worden bij concerten, Cisterciënzerlezingen, rondleidingen en schoolbezoeken.

VERANTWOORDING

Op 13 juni 2010 om 14.00 uur werden in de Lambertuskerk, Helvoirtseweg 5 te Vught, vier nieuwe werken van Brabantse componisten ten gehore gebracht. Het ging om toonzettingen van gedichten van Frans August Brocatus, Serge van Duijnhoven, Y. Né en Vrouwkje Tuinman. Hun gedichten zijn op muziek gezet door achtereenvolgens Jacques van den Dool, Jan Walraven, Danielle Sluijmers en Diederik van Essel.

De bijeenkomst was tevens de afsluiting van het kunstproject Zinnenbeelden Viermomenten, dat 31 oktober 2009 in ‘s-Hertogenbosch van start ging.

Exodus in woord en beeld

De S.O.W.-Gemeente in Berlicum deed mee aan het projekt “Zinnen Beelden Vier Momenten”: dichters en beeldend kunstenaars uit Noord-Brabant en voorgangers uit twaalf kerken in en rond ’s-Hertogenbosch, ontmoetten en inspireerden elkaar. Verdiepten zich samen in de achtergronden rond een vantevoren bepaald kerkelijk feest en brachten hun gedachten hierover tot uitdrukking in poëzie en beeldend werk.



©
L.J.A.D. CREYGHTON – (Westernieland I 03.VIII.2009 I N 53.26′ 44″ / O 6. 28′ 52″ I 43 x 227cm panorama)

In de periode rond Pasen (van zaterdag 6 maart tot zondag 11 april) was de kerk in Berlicum aan de beurt, samen met de abdij in Heeswijk en de protestantse kerk van Dinther. Al vanaf de 1e zondag van de veertigdagentijd (21 februari) hing er voorin de kerk ter linkerzijde vanaf de kerkgangers gezien, een prachtige langgerekte foto van L.J.A.D.Creyghton (Westernieland I 03.VIII.2009 I N 53.26′ 44″ / O 6. 28′ 52″ I 43 x 227cm panorama)

Daartegenover, als was het in een een-twee-spraak met de haast oud-testamentische compositie van de wadlopers die tussen lucht en horizon verwijnen in de (zie de gids met de lange houten wadden-peilstok) bedrukte ruimte, hing een gehandtekende afdruk van het gedicht van Serge van Duijnhoven waarin gesteld wordt: “vreemdelingen zijn wij allemaal, reizigers met retourbewijs…”

Beide kunstzinnige uitingen werden geexposeerd n.a.v. de 40dagentijd, daarbij in het bijzonder geïnspireerd door het verhaal van de uittocht uit Egypte. Piet Vliegenthart omschreef het op zijn weblog dominee Piet als volgt: “Wat te zien is (foto) en te lezen (gedicht) is, zal mee ademen in de tijd waarin we op weg zijn naar Pasen.”

bron: http://sites.google.com/site/domineepiet/enverder&#8230;.

Exodus door de dichter zelf gelezen

Op zaterdagmiddag 6 maart 2010 las Serge van Duijnhoven zijn gedicht voor in de Samen Op Weg kerk in Berlicum. Het is hier te beluisteren:
http://sites.google.com/site/domineepiet/DVDVR-Title1_CUT.mp3?attredirects=0</

overige bronnen:

– sowberlicumrosmalen.nl

– vuur-en-vlam.nl

– indenwouwdfluit.nl

– sergevanduijnhoven.blogspot.com/2010/08/concertzaal-in-den-wouwdfluit-jan.html

– creyghton.com

– cbks-hertogenbosch.nl/index.cfm?art_id=655&chapter_id=2

Het boek bij de tentoonstelling:

Zinnen beelden – vier momenten
Prijs Euro 17.50
Bertram Westera (red.)
Ingenaaid: paperback,kaft slap, 240 pagina’s
Verschenen: november 2009
Gewicht: 740 gram
Formaat: 228 x 226 x 12 mm
SKANDALON nl
EAN 9789076564852
ISBN-13: 9789076564852

De auteur dankt Bert, Jan, Loes en Bertram, Dominee Piet en overige betrokkenen van de S.O.W. Berlicum-Rosmalen van harte voor hun verrassende samenwerking, steun en inspiratie gedurende de verschillende fasen van het project.