VAN EROS EN DE ROES – Doorheen de kieren van de Tijd

Lezing Avond vd Filosofie, SG St Ursula, Horn

vrijdag 19 november 2010

 

voor Aline d’Haese en haar leerlingen van het Sint Ursula te Horn (Limburg, NL)


‘Het is tijd om u te beroezen! Bedrink u, bedrink u telkens weer, zodat u geen slaaf wordt van de Tijd, die ons tot martelaren maakt! Word dronken van wijn, poëzie of deugd, wat u maar wilt.’

–       Charles Baudelaire, Le Spleen de Paris (Dronken van weemoed, vert. Nannie Nieland-Weits)

Harry Smith Interconnected

 

DE VOORSPOED IS EEN JUNK

het is de toon die de muziek

sneert zij en daarbij

of ik haar even in wil smeren

zij drukt puistjes uit op mijn rug

zij gilt als ik in haar vingertop bijt

zij doet voor hoe ik wel mijn tanden

in haar zetten mag, zij die mijn rug en

bovenarmen openrijt en gromt als ze klaarkomt

zij die het liefste op mij rijdt, bovenop mij

zij zegt `dan heb ik overzicht’

zij veldheer die neerkijkt op het slagveld

zij leest een boek dat heet `de voorspoed

is een junk’ – (nee, zegt zij, je kijkt

scheel als een rund. De voorspoed

is een juk. Iets waar je je aan vertilt

zij kan het weten)

. . .

Ceci n'est pas une orgie. Schilderij van Arianne Douws, BrusselSchilderij van Arianne Douws, Brussel: Ceci n’est pas une orgie

 

Mijn naam is Serge R. van Duijnhoven, geboren op de tiende dag van de negende maand in het jaar van de hond 1970. Met mercurius en venus in middelloodlijn boven de evenaar, en de maan vol. Geboren dus, zoals de Fransen zeggen, met het getijde in mijn hart (la maree dans le coeur). Actief op professioneel gebied in de wereld van de cinema, letteren en de muziek. Libertair van geest; heb een afkeer van bekrompenheid en dwang. ik verkies meer de tedere anarchie, de uitdaging van het moment. Eigenlijk ben ik vooral Leo Ferre erg toegenegen die zong: ‘Ni Dieu Ni Maitre’. we behoren alleen onszelf toe. Vanuit die belangeloze positie kan met een beetje geduld en inventiviteit wellicht iets tevoorschijn komen wat niet gebonden is aan het kortstondig schuimbekken van de al te grote verwachting en de kettingen der afhankelijkheid. Is dit te hoog ingezet? Integendeel denk ik, het is bewust van nul beginnen om zo geleidelijk aan steeds wat verder te kunnen geraken op het jaag- en klauterpad van liefde en van welbevinden: van het motto van Lord Byron (‘The great object of life is senstion – to feel that we exist, even though in pain.’) en van William Blake (energy is eternal delight) tot de spirituele onthechting van het leven waar Boeddhisten en Taoisten naar streven. Leve de intieme verbanden en verbintenissen; weg met onze kettingen! No More Chains! Tederheid, luciditeit en sensualiteit vind ik eigenlijk net zo belangrijk als het bereiken van een koele of verzengende extase. Maar misschien heb ook ik toch wel ergens het verlangen om me vroeg of laat helemaal over te kunnen geven aan die kloppende, sluimerende oerkracht binnenin. De draak van de passie die zovaak vanuit ons inwendige omhoog kruipt en zijn bek zover openspert dat je de geur van zweet, alsem en lichaamssappen kan ruiken die uit diens porien en neusgaten zich een weg naar buiten zoekt. Als hete stoom…  De diepe drang naar een even genadeloze als genadevolle versmelting van de Lust, de Liefde, de Rede en het Leven. A Marriage of Heaven and Hell, zoals beschreven door William Blake:

‘Zij die hun verlangen beteugelen, doen dat omdat het  hunne zwak genoeg is om beteugeld te worden; waarop de beteugelaar oftewel de rede zijn plaats inneemt & heerst over de on(wel)willenden. En aangezien het verlangen stapsgewijze wordt beteugeld, wordt het passief tot niet meer dan een schaduw van verlangen resteert…’

‘Those who restrain desire, do so because theirs is weak enough to be restrained; and the restrainer of reason usurps its place & governs the unwilling. And being restrain’d it by degrees becomes passive till it is only the shadow of desire.

(…)’

– William Blake, fragment from `The voice of the devil’ – as written in The Marriage of Heaven and Hell

Psychologen hebben de diepe behoefte aan – en lust tot – overgave en verschalking vaak in stelling gebracht bij de theorieen die de aantrekkelijkheid van de zo populaire transylvanische graaf Dracula en andere duistere ikonen van onze fantasiewereld moeten verklaren. Wellicht dat diep in ons bloed en merg nog de driften en behoeften bestaan van het primordiale wezen dat in groepen leefde en jaagde, de jagers-roedels met alfa mannetjes en vrouwtjes en anderen die zich in de pikorde omhoog probeerden te woelen, bijten, wroeten, stoten, schuren, schaven en likken. Een vriendin van me vertelde ooit droogjes waar de menselijke gewoonte van het zoenen volgens haar vandaan zou komen. ‘van prehistorische manieren,’ wist ze. ‘Van ouders die het eten van hun kinderen voorkauwden, en het doorgaven via de mond.’ Ze voegde daar nog aan toe, wijzend op haar jack russel terrier: ‘honden doen dat overigens nog steeds.’

En wij menshonden? wij spelen de liefde, sluiten onze begerige ogen als immer hongerige zuigelingen, proeven van de sappen van de ander, proberen bij momenten even de bevrijdende staat van voorwereldlijke regressie te bereiken, het ontstijgen aan de gravitatie van de natuur, de aarde, de Tijd en de geest. Bij felle onverhoedse passie bijten we in de lip of tong van de ander, tot we een druppel bloed op kunnen likken. hoe onze geest dit gedrag moet verantwoorden? Ons intellect hinkt vaak achter dat briesende dier in onze genen aan. uiteindelijk zal het rusteloze zoeken iets zijn waar we allemaal aan ten prooi blijven, denk ik. Eros, de lust, is per definitie onbevredigbaar. Het moet met de evolutie te maken hebben, want bij de mogelijkheid van het bereiken van totale bevrediging, zou geen enkel wezen nog de behoefte voelen om zich voor de liefde in te spannen en dus voort te planten. Een beetje als koala beertjes zouden we worden, de lieflijk pluizige beesten uit het oosten die lam en sloom en sexueel ongeinteresseerd hun dagen en nachten doorbrengen, hangend in de takken. En die je alleen nog in zoologische tuinen tegenkomt, vereenzaamd in een langzaam tot stolling gekomen, passief geworden verlangen. Zie Blake.

x x x

BIJ EEN SLAPEND LICHAAM

ik wil dat je mijn bedoelingen doorgrondt

ik wil dat je de prijs leert kennen van verlangen

de schaal van de dingen, ik wil dat je begrijpt

waarom men het aardige overwaardeert

ik wil je horen zeggen:

‘alles dient slechts om te winnen

alles is taktiek; wij spelen

allemaal’

ik wil dat men ons geheim zal bewaren

dat we elkaar geruisloos achtervolgen als jagers

ik wil dat we bereid zijn onze ziel in te zetten

zoals we een munt inwerpen bij een gokautomaat

ik wil de tijd terug dat ik wijs werd uit mijn dromen

ik wil de tekens terug die ik heb nagelaten op je huid

ik wil je kunnen voelen met mijn ogen in het donker

met mijn nagels nagaan waar je bent geweest

ik wil dat jouw handen me in koele lakens wikkelen

ik wil zien of jouw zijde van de mijne verschilt

ik wil dat je sterker zal zijn naar het einde

ik wil je laten denken dat je wint

ik wil dat je je zonder mij een vondelinge voelt

een zonderlinge in de leegte, ik wil je zien bibberen

in de kou. Ik wil je zwetend, warmgewreven

ik wil je hondsdol, biddend om berouw

ik wil dat je mijn gedachten kunt lezen

ik wil dat je mijn hart kunt raken

op de fatale plek. Het interesseert me niet

wie de wonden veroorzaakt. Het interesseert me niet

hoeveel het er zijn. Ik wil alleen belang stellen

in wat me beheerst. Ik wil op een prachtige plek zijn

als ik sterf. Ik wil kunnen verdrinken in een Rode Zee

me verwonden aan een giftig koraal, aanspoelen

op een hagelwit strand, met jouw smaak nog

op mijn lippen. Ik wil je niet kapotmaken

ik zou niet weten hoe. Kon ik maar zeggen:

ik zal je vergeten. Kon ik maar zeggen:

ik laat je met rust

maar liegen kan ik niet

ik denk altijd aan je, echt waar

ik zal voor altijd aan je denken

Harry Smith - Fractal

RILBIBBER

Als de mens al ergens een bewijs van is, dan is het wel van zijn onmacht om iets wezenlijks te bereiken in het licht van de naderende dood… Tegen zijn vriend Freddy de Vree verkondigde de even bewonderde als gevreesde romancier W.F. Hermans ooit: ‘Men zegt wel, het leven is een labyrint, in die zin dat het leven zou bestaan uit een zeer moeilijke som, waar je uiteindelijk bij de oplossing moet geraken. Maar in het centrum van dat labyrint, daar is naar mijn mening niks… niks… de juwelen van zo’n labyrint vindt men onderweg, soms aan de periferie, niet in de kern. Dat is wezenlijk voor het menselijk leven.’

Misschien geldt dit existentialistische principe ook ten aanzien van wat wij zo zoetgevooisd plegen te omschrijven als ‘de liefdesdaad’, meer specifiek het hengsten en kezen en wippen en rammen en doorboren of doorboord worden tot men erbij neervalt of leegloopt of doodbloedt – of in ieder geval tot men een climax bereikt of orgasme beleeft en de lust en ‘rilbibber’[1] in ons lijf voor even weet te bezweren. Het galopperen richting de eindspurt van bevrediging en de lome zaligheid van de metastase, betreft een tamelijk primaire en egocentrische bezigheid (zoals eten of slapen), waar de mens behalve tegemoet te komen aan een van zijn levensbehoeften toch nog een uitermate gecompliceerd en electrisch geladen intrige van verleiding, vervulling en misleiding (‘spel van naald en draad’) van heeft weten te maken.

De dwaal- en omwegen die we op onze verknipte en verneukeratieve strooptochten in het biologische liefdestraject afleggen, zijn menigmaal spannender en verrassender dan de plompe geestelijke en lichamelijke verrichtingen die recht op het doel afgaan en er allicht in slagen de sexuele onrust voor even tot bedaren te brengen. Dekhengst of dichter, tankgirl of bakvis – tijdens onze dwaaltochten in de liefde vervullen we allemaal een ambivalente rol: die van jager en opgejaagd wild. Ook de meest vrijpostige exploten van de foeragerende mens die op zoek is naar een prooi om te verschalken, gedragen zich alsof ze ergens voor op de vlucht zijn. Jakkeren voort alsof niet zij de geëxalteerde rovers zijn, maar de onzichtbare vijanden die hen op de hielen zitten.

Als de roes van het genot is binnengehaald en het ooft op de velden is geplukt, gegeten en verteerd  – neemt een leegte bezit zowel van de minnaars als van de ruimte. De hitsige cq. hectische keten van ‘actie en reactie’ mondt uit in een vacuum dat door de orgiastische mens merkwaardig genoeg niet als leegte of gemis wordt ervaren. Zelfs niet als een ongemak of ergernis. Verre van. Het vacuüm dat op ieder hoogtepunt volgt – zoals na een keer uitademen de longen onvermijdelijk weer beginnen met het inademen van verse lucht – vervult de verzadigde minnaar of minnares met een loom gevoel van welbehagen. Het gevoel van een  volle maag. Merkwaardig, aangezien hij of zij zich zojuist van een bijzonder energierijke hoeveelheid hunkering heeft ontdaan.

Het vacuüm dat volgt op het orgasme, stolt in de tollende cementmolen van de bloedbaan onvermijdelijk tot een stroperige brei van welbehagen, loomheid en voldoening. Een uitermate bedwelmende, verslavende en indoctrinerende cocktail van primaire sensaties die, hoe kortstondig het hoogtepunt ook moge zijn, lichaam en geest een pesterig voorproefje lijken te willen bieden van het ‘moment buiten de tijd’, de belofte van het nec plus ultra die de profeten der verlossing waar ook ter wereld hun volgelingen voorspiegelen –  een beetje zoals boeren hun ezels in beweging proberen te krijgen via de beroemde truc van de stok met de wortel die men voor de snoet van het muildier aan een touwtje laat bungelen. Ze hopen natuurlijk dat hun kwezeltjes net zo dom op de wortel af blijven happen, als de ezeltjes uit de overlevering. Tot de clerici de meute precies hebben waar ze haar hebben willen: voor de poorten van het paradijs, bij de ingang van het nirvana, het walhala, de hemel. Of welke tolbrug de stalmeesters ook in petto hebben voor hun balkende zieltjes waarmee ze – gezeten op hun rug – de eeuwigheid tegemoet denken te kunnen sjokken.

Natuurlijk snakken de koppigsten ernaar het ongewenste gezelschap van hun ruggen te slingeren. Ook zullen ze het hartgrondig zat zijn om als leeghoofdige muildieren nog langer achter een stupide peen die op en neer danst aan een touwtje, aan te moeten hobbelen. No More Chains – Please!!! Of men nu gewag maakt van mensen, dieren of mensdieren, geen van allen heeft de plicht zich voor de kar te laten spannen van de valse slavendrijvers.

RUILHANDEL

Geen enkel wezen heeft een schuld groter om te lenigen dan het kapitaal van zijn bestaan. A.F.Th. van der Heijden, de grote romancier, schrijft in zijn nauwgezette dagboeknotities die de Arbeiderspers in 2003 onder de titel Engelenplaque uitbracht in de reeks Privédomein (d.d. 12 november 1998): ‘Het is de oudste vorm van ruilhandel: Wij doden de tijd, de tijd doodt ons. Gelijk oversteken…’ Zaken als de verlossing van de menselijke ziel of de voltrekking van het Laatste Oordeel, zullen Leenheer Tijd een rotzorg zijn. Op meededogen hoeft geen mens te rekenen. Maar tegelijkertijd zal deze oerkracht van de pachters op aarde nimmer meer opeisen dan Hem toekomt.. Geen enkel wezen heeft de morele of godsdienstige verplichting om zorg te dragen voor het lenigen van een schuld die groter is dan zijn bestaan vanwege de collectieve last der ‘erfzonde’. De Natuur kent geen goed of kwaad, slechts overwinnaars en verliezers. Zij die omkomen, zij die overleven.

Geen wezen hoeft bang te zijn dat hij de zegen van het paradijs mis zal lopen, als hij niet alle dagen bij wil dragen aan het uithakken en stapelen van stenen in de groeve van het strafkamp waar boven de poort geschreven staat: ‘Arbeit macht Frei’. Het prikkeldraad rondom het kamp is onder stroom gezet met onze leugens over God en Orde en de economische heilsleren van Nut, Nijverheid en Vooruitgang.   Insubordinaat is degene die zich denkt te kunnen onttrekken aan de gangbare loop van de dingen en de orde van de Tijd. Op die manier is ook de liefdesdaad een daad van rebellie, omdat haar hoogtepunt zich afspeelt gedurende een moment suprême ‘buiten de tijd’. Wie eenmaal geproefd heeft van de geneugten die de ‘kleine dood’ (zoals Batailles het orgasme karakteristiek omschrijft) voor ons in petto heeft, weet diep van binnen dat hij eigenlijk niet meer anders wil. In hem knaagt voortdurend het verlangen om terug te keren naar de piekachtige plek in het bestaan ‘waar geen land meer achter ligt…’ De biologische bergtop van de metastase, zaligheid, stilstand van de tijd. Met deze ervaring voor ogen, wenst hij niet langer als de eerste de beste Zwartepiet achter de Goedheiligman aan te hollen en sjokken. Zijn eisenpakket is simpel: hij wil niet meer zo onhandig hunkeren als een loopse teef of kwijlende hond, niet meer zo plompverloren worden blootgesteld aan de nukken en grillen van het weerspannige instinct. En ook wenst hij een flink part van zijn verantwoordelijkheid af te schudden als het gaat om de schaamte en schade die worden toegebracht aan leeftijdgenoten (en derden) die te maken krijgen met de perikels, speldeprikken en strapatsen van de kwelduivel Eros (de lustvolle en plagerige sater van Aphrodite). Hij wil, kortom, bestendiging van de toestand buiten de tijd, de toestand van extase, het ultieme, hij wil een zo efficient en extreem mogelijke verlenging van de toestand van ‘de kleine dood’.

JIJ WORDT MIJN DOOD

`Jij wordt mijn dood’ had ze gefluisterd

ik zei: `zeg dat niet’

maar vond het het mooiste wat iemand mij ooit had gezegd

een tatoeage van kattenogen op haar schouder

Zumi Pop. Ze volgde lessen op de politieacademie

maar ik had nog nooit iemand ontmoet

die er zoveel drugs doorheen kon halen als zij

ze had de pillen uit mijn keel gezogen

de coke uit mijn neus gelikt

`ben je van Mediterrane afkomst?’

`wat zeg je dat chique. Ja,

ik ben van Mediterrane afkomst

een afstammeling van Julius Caesar

ik ben een krab uit de zee

speciaal voor jou aan land gekropen

van je trip-trip knipperdeknip

kom hier met die ET-oortjes van je

dan zet ik er mijn scharen in’

`zet die buitenboord motor van je dan eens aan

Caesar! Varen, man, varen. Volle kracht

de Mediterranee af, aiwiwfowwow’

ergens was ze nog, leefde ze nog, liep ze nog

tripte ze nog. Ergens zoog ze iemand af

dat meisje, dat meisje. Ze klopte, klopte, klopte

op de binnenwand van mijn ziel

`jij wordt mijn dood

zing! dans Zumi Pop

alsof je morgen Zumi Pop

in de vroege ochtend

sterven moest

–       +    –

Serotonin Sea

De moderne mens, onder biologen beter bekend als de homo sapiens sapiens, heeft altijd al gretig gezocht naar manieren en middelen om de schijn en het wezen van het zijn wat meer glans te geven, of op z’n minst draaglijker te maken. Niet voor niets riep de aan chloral verslaafde filosoof Friedrich Nietzsche in De vrolijke wetenschap op om ‘de volledige geschiedenis van de narcotica’ te beschrijven, want: “Het is bijna dezelfde geschiedenis als van de zogenaamde hogere beschaving.’’ Volgens de bioloog Terence McKenna zou het bewustzijn van de vroegste mens bij uitstek zelfs ontstaan zijn door het vermalen, brouwen, kauwen, koken, drinken en proeven van hallucinogene planten op de oervlakten. De dissidente orientalist John Allegro identificeerde de Joden en christenen uit de Bijbel als verslaafde paddenstoeleters.

In Sumerië – de zogenaamd eerste samenleving met alle kenmerken van wat we nu een beschaving noemen – zouden ze 5000 jaar voor onze tijdrekening al opium gebruikt hebben tijdens religieuze rituelen. De Peruvianen cultiveren de cocaplanten al 3000 jaar. Taoïstische Chinese teksten van 3000 VC bespreken het gebruik van hallucinogene paddenstoelen, terwijl Azteken Peyote als geneesmiddel gebruikten en als offerande tijdens religieuze ceremonies. En in Griekse teksten van 300 voor onze tijdrekening werd al gewaarschuwd voor opiumgebruik. Niet toevallig dat er in de aarde rond Delphi, waar het orakel zetelde, sporen van ethyleen, een hallucinogeen gas, zijn aangetroffen. In Homeros’ Odysseus geeft een Egyptische koningin aan Helena ‘Nepenthes Pharmakon’, een pijnstillend drankje dat volgens sommigen verdacht veel op laudanum lijkt.

Bewustzijn en de pogingen om eraan te onstnappen gaan altijd samen en zijn altijd samen gegaan sedert wij aan land zijn gekropen. Zowel bij mens als bij dier dus. Er is niets speciaal menselijks aan het gebruik van allerhande middelen en substanties, noch aan de drang zelve, om een bepaalde roes te bereiken. In zijn boek De ziel van de Aap liet Eugene Marais – zelf een morfineverslaafde – zien dat wilde chacmabavianen bedwelmende middelen (een zeldzame pluimachtige vrucht met psychotrope werking) gebruikten om de saaiheid van het gewone bewustzijn te onderbreken.

Het regelmatige of proefondervindelijke gebruik van bedwelmende middelen met het doel euforie of verdoving te veroorzaken – een gevoel van geestelijk welbevinden en geluk – is een universele remedie tegen de pijn van het bewustzijn. Het is een fundamentele gewoonte van alle wezens. Dierlijk en menselijk.

Het is geen toeval dat de kruistocht tegen de roesdrift vandaag de dag wordt geleid door een land dat gekoppeld is aan de jacht op geluk – de VS. Want het logische gevolg van die onwaarschijnlijke queeste is een puriteinse oorlog tegen plezier. Roesdrift is een stilzwijgend toegeven van een verboden waarheid. Voor de meeste mensen ligt het geluk buiten bereik. Vervulling wordt niet in het dagelijks leven gevonden, maar in het ontsnappen eraan. Aangezien geluk niet verkrijgbaar is, zoekt het meerendeel der mensheid plezier.  Een maatschappij die is gegrondvest op een geloof in vooruitgang (zoals het ‘land van de onbegrensde mogelijkheden’) kan niet toegeven dat er een gewone portie ongeluk bij het menselijk leven hoort. Als gevolg daarvan moeten zij wel strijd voeren tegen degenen die kunstmatig geluk in de roes zoeken.

Roesdrift – het moge duidelijk zijn – heeft sedert het begin onzer herinnering en beschaving een belangrijk onderdeel gevormd van het spirituele en sensuele leven. Om Voelen en Weten te kunnen verenigen in een kosmische omhelzing, is enige intoxicatie wellicht eerder een vereiste dan een overbodige luxe of decadente rariteit. Daar zijn schrijvers als De Quincey, Coleridge, Baudelaire, Gautier, Nerval, Proust, Rimbaud, Conan Doyle, Michaud, Huxley, Kerouac, Burroughs, Ginsberg, Vinkenoog, Hugo Claus (Schaamte) Irvine Welsh – ik doe maar een greep – de ‘bevoorrechte’ getuigen van.

De zogenaamd ‘moderne’ mens heeft allerlei drijfveren die zijn roesverlangens lijken te wettigen: Volgens de gemeenplaats is de drijfveer van het verlangen naar bedwelming escapisme, de drang naar vergetelheid, de suïcidale aantrekkingskracht van het zwarte gat, het wegwissen van het ik in een toestand van gewichteloosheid – en vaak bijna bewusteloosheid, ‘weg zijn’. Maar het menselijk verlangen naar roes is ook een verlangen naar geluk. Welbevinden. Inzicht. Licht. In de roes lukt het ons wellicht doorheen de kieren te gluren van de Tijd die in het dagelijkse leven door het snot van onze beslommeringen zijn dichtgeslibt. De wereld zonder verbanden en gelijkenissen, zonder verbondenheid met mensen en dingen, zonder een netwerk van betekenissen, is een ongelukkige, gemankeerde, gefragmenteerde wereld. In de roes wordt de wereld weer rooskleurig en compleet. Geheel doordrongen van mogelijkheden. Niet grijs en vervelend maar onuitputtelijk. Iets van de monadische eenheid worden we erdoor gewaar van de voorwereldse wereld van harmonie en eenheid die ooit in het oeratoom besloten heeft gelegen. We kunnen heel even een flits opvangen van het Geheim dat aan de oorsprong ligt van dit heelal. De sleutel die als Alpha en Omega het slot op de Tijd kan decoderen.

De factische, zinloze wereld wordt overspoeld door associaties, beelden, betekenissen. Alles kijkt terug.

Ik                     de

Open               deur

De                    opent

Deur                mij

De wereld raakt er weer door bezield. Deze ervaring van zinvolheid is er een van vervulling. Bij Baudelaire, Walter Benjamin, Aldous Huxley en Simon Vinkenoog vinden we heel duidelijk voorbeelden van dergelijke visionaire extase, die mogelijk gemaakt is door een overgave aan de roes. Uiteraard is het evenwicht precair. Het geluk van de verbeelding slaat snel om in een ingebeeld geluk, en het ingebeeld geluk in werkelijke ellende. De ervaring van ultieme harmonie en van nirvana of gelukzaligheid is niet voor dit heelal en leven weggelegd. Het is iets van hiervoor- of namaals.

De ‘correspondances’ die Baudelaire onder invloed zouden ‘vervuld’ hebben, maakten zijn verloren strijd tegen de Tijd niet goed. Zelfs zijn favoriete hulpmiddelen – cocaïne en alcohol – boden geen soelaas, al doet het beroemde fragment uit Le spleen de Paris (1869) misschien anders vermoeden: ‘Het is tijd om u te beroezen! Om niet de gemartelde slaaf van de Tijd te zijn, beroes u onophoudelijk! Met wijn, poëzie of deugd; aan u de keuze’.

In de 20ste en 21ste eeuw is roesdrift en de daarmee samenhangende zoektocht naar erotisch, lichamelijk en geestelijk genot en sensuele dan wel sensationele zaligheid – een constructie geworden die onophoudelijk door onze consumptiemaatschappij wordt gevoed. Bovendien is die drift al lang niet meer beperkt tot liefde, drank, drugs en seks alleen. Iedereen kan zien dat er in onze informationeel-kapitalistische consumptiesamenleving een obsessieve fixatie bestaat op genots-, verdovende en technologische middelen of instant-media: De consumptiesamenleving leeft bij gratie van het (re)creatief opstuwen van collectieve verlangens. Daarbinnen mag ieder zijn autonomie bepalen: ook deze wordt geconsumeerd. Als het fout gaat, gaan de discussies altijd over de excessen die tot verlies van controle leiden en daarmee de omgeving belasten. Het genot en de roesdrift zelf staan niet ter discussie. Excessief gebruik wordt niet op morele, maar op sociaal-medische gronden afgewezen.

Iedereen is ten prooi aan een of andere zo niet meervoudige vormen van zucht naar genot en een slaaf van zijn of haar streven naar een staat van welbehagen. We zijn – getuige ons koopgedrag en onze onstilbare consumptiedrift – met z’n allen verslaafd aan een manische zoektocht naar geluk.  Hedonisme is de motor van de economie. De roes is het middel. Geluk is het doel. Iedereen is junky in onze tijd, is de droge maar terechte conclusie; er is alleen een verschil in de maatschappelijke aanvaarding van de verschillende vormen van verslavingen. Dat geneesmiddelen, slaapmiddelen, suiker, tabak, koffie, thee, alcohol, seks, gokken, werk en shoppen geaccepteerde verslavingen zijn, heeft alles te maken met de functionele waarde van deze producten en activiteiten voor onze prestatiemaatschappij. Vanaf het moment dat de ‘extatische excessiviteit’ van de consumptie niet meer openbaar en beheersbaar is, en bijgevolg overlast veroorzaakt, wordt ze als contraproductief en subversief afgewezen, veroordeeld en desgewenst bestraft.

‘Laat mij mogen hopen de ogenblikken opnieuw te beleven, waarin wij het geluk wisten vast te houden, zonder het aan illusies te ketenen, waarin wij de liefde de blinddoek van de ogen rukten en haar noodzaakten haar fakkel te laten schijnen over de verrukkingen waar zij jaloers op was.’

–          Choderlos de Laclos, Les liaisons dangereuses (Burggraaf de Valmont aan markiezin De Merteuil XV, Deel I)

Wie op zoek is naar lucide dromen, is bezig met een boeiende maar gevaarlijke sport; degene die haar beoefent moet er rekening mee houden dingen tegen te komen die hij zich niet had kunnen voorstellen. Of zij de sjamaan nu toestaan in het onbewuste te graven of hem in staat stellen werkelijkheden gewaar te worden die de rest van ons mensen onbekend is, de werelden die hij verkent zijn niet louter maaksels. Het zijn reizen naar onbekende landen, vreemder dan degene die we kennen door normaal gewaarworden, maar hetzelfde in hun verborgen beperkingen en plotselinge verrassingen. Ook onze droomwerelden bevatten spleten en kloven die ons naar het sterfelijke en onsterfelijke leven laten terugkeren.Voorstanders van waarden en normen, die fulmineren tegen de moderne losbandigheid, het hedonisme en de roesdrift van de jeugd, vergeten dat de deugd het niet kan stellen zonder de troost van de ondeugd. “Tout ce qui est bon, c’est mal – et tout ce qui est mal, c’est bon” (Leo Ferre). Ook sluiten zij de ogen voor de economische noodzaak van nieuwe ondeugden. Designerdrugs, vinexliefde en designerseks zijn de prototypen van het eenentwintigste eeuwse gebruiksartikel. De reden daarvoor is dat nieuwe ondeugden ons beschermen tegen het verlies van verlangens. Ecstasy, viagra, de SM-salons van de grote steden, zijn niet slechts voertuigen naar genot. Ze zijn tegengif voor verveling. In een tijd waarin verzadiging de welvaart bedreigt, zijn genoegens die in het verleden verboden waren het hoofdbestanddeel van de nieuwe economie aan het worden. Alleen de sensatie van het verbodene kan de last van een vrijetijdsleven verlichten. Activiteiten die ons wakker schudden en appelleren aan onze behoefte aan hevige emoties, die het zenuwstelsel prikkelen en de synapsen aanvuren die door vrije tijd en nietsdoen zijn verdoofd. De remedie voor een saai, welvarend en verzadigd leven is een geneeskrachtige kuur bestaande uit zorgvuldig afgepast geweld met een minieme dosis lust en waanzin, als het vleugje strichnine in een kalmerend middel.

De vraag blijft: wat bezielt mensen om zich over te geven aan de cultus van de roes? Vanwaar die immense behoefte om de redeloze dimensie in zichzelf aan te boren? Waar komt die tomeloze honger naar de roes en het exces vandaan, die hang naar de primitieve impuls die zovelen ook in het beschaafde ontwikkelde westen nog altijd voelen?

De Nederlandse antropoloog Mattijs van de Port sprak in Het einde van de wereld (Babylon/De Geus 1995), zijn monumentale studie naar ‘Beschaving, redeloosheid en zigeunercafé’s in Servie’, over de wildernis die de keerzijde vormt van iedere beschaving. De extatische gebeurtenissen in de Servische kaffana’s met zigeunerorkest moeten volgens Van de Port opgevat worden als vrijplaatsen – enclaves van theatrale wildheid – waar mensen zich voor de duur van enkele uren of een nacht even helemaal overgeven aan de roes, aan het ‘lumpavanje’-ritueel van dronkenschap en zigeunermuziek, obscene gezangen, verspilling en een algehele verwerping van het burgermansfatsoen. In het zigeunerkaffana is geen beheersing maar vervoering; geen matiging maar exces; geen spaarzaamheid maar verspilling; geen helderheid maar roes; geen rede maar gevoel; geen gehoorzaamheid aan regels, verboden en taboes maar een opzettelijke schending daarvan; geen eeuwig uitgestelde behoeftebevrediging in naam van een eeuwig opschuivende toekomst, maar een directe viering van het moment, van het hier en van het nu. De intentie van het ritueel is: een overrompelende duik in een nachtelijke poel waar rede, tijd, fatsoen zijn opgeheven, waar de wetten van het dagelijks leven even niet meer gelden, waar men volledig kan opgaan (verdwijnen!) in de muziek, in het nu, in de lichamen van een ander of van anderen of zelfs – zoals in het geval van de grote housefeesten van de jaren negentig of I Love Techno: in de massa. Waar men een andere wezenstoestand kan ervaren, en versmelten met de nacht. Een hyper-fysieke ervaring, die op een bepaalde manier een oerervaring is – om dat rotwoord toch maar te gebruiken, omdat ze sterker is dan wat ons is bijgebracht, krachtiger en van een andere orde dan onze kennis die we op school en in het dagelijks leven hebben vergaard, een ervaring die resoneert tot in de kernen van onze zenuwen en cellen. Een kennis die er merkwaardig genoeg altijd al geweest moet zijn, en waar we voor even naar terug kunnen keren, waar we ons aan kunnen laven, mee op kunnen laden. Kortom, het gaat om wat William Blake bedoelde met: “The path of excess leads to the palace of wisdom”.

Richard Kern

DER DUFT DER FRAUEN IN NYLON

O zalige geur van vrouwen in nylon

O verrukkelijk leer met een slag om de arm

O dampende dij, malse heup, vaar langszij

O weegbree en wei en het ziltgroen van zomers

Ach vloed spoel het ruig met je buik in het schuim

Ach eb voel het zand met je rug en ontluik

Ach nimf en beschimp in je niks hier het puik

Ach schim ik die lik het verraderlijk zout van jouw lippen

Wee mij die verzaakt moedwillig zijn plicht en verziek(t)

Wee mij die zijn plecht wendt halsstarrig naar jouw klippen

Wee mij die meer wilt schenken dan er zit in de kruik

Simon Vinkenoog tijdens LSD trip. Foto: Eddy Posthuma de Boer

Bevrijd de roesdriftigen, O ongenaakbare wulpse en wellustige Vrouwe van het Leven, van de last van het lichaam, van de ballast van het bewustzijn. Bevrijd hen van de tol van hard labeur en van de sleur van het bestaan. Laat hen de ervaring gewaar worden van volmaakte vrijheid, levitatie, ongenaakbaarheid. Een zegen die pas kan worden gegeven, als er een knetterende kortsluiting is ontstaan in het aaneengesloten circuit van zenuwbanen. Als de stroom uitvalt en het licht uitgaat, en het grote feest dan eindelijk een aanvang kan nemen omdat de vrijbuiters in spe pas in het pikdonker wis en waarachtig uit hun schulp durven kruipen. Bevrijd de roesdriftigen, Amors Schutsdame, jaag de bezem door hun jeukende leven (rigoureus, als betrof het stofmijt die men met een mattenklopper uit wat onfrisse kloffies dient te rammen). Geef de jankende honden en loopse teven de gezegende toestand terug van het allereerste orgasme, toen de opwinding hen heel even helemaal van de grond tilde en liet zweven. Geef hen het paradijs terug dat ze als verguld in hun geheugen hebben gegrift. Laat hen de gunst van het magnifieke moment dat zich uitstrekt in de diepte en breedte van de tijd en de ruimte (secula seculorum!)!

(…)

De roes, dat is de beloning die het lichaam zich bij stond en wijle mag getroosten, in ruil voor bewezen diensten aan moeder natuur… Het is het zoethoudertje van de baas die zijn beesten slim heeft afgericht.  Het zijn de suikerklontjes voor het getrouw dravende paard. Het is het zondagse verzetje dat de mijndirecteur zijn kompels toestaat, na een week van gezwoeg en geploeter onder de grond.  Het is de fooi die de filiaalmanager het winkelpersoneel laat opstrijken voor de uren, dagen, jaren dat ze de tent mee draaiende helpen houden. Het is het schamele knuffeldier onder de lakens,  het prullarium van anderhalve cent waarmee de louche baas zijn klanten afscheept in zijn schietkraam op de kermis. Het is de spreekwoordelijke scheet in het netje, het kwakje zaligheid van drie en een kwart tel. Het is het kluitje waarmee uiteindelijk iedereen het riet in wordt gejaagd.

Van de natuur kunnen we het niet winnen, maar we kunnen wel een beetje plezier beleven aan de pokertafel waar de Tijd speelt voor croupier. (…)

Eens zullen ook onze lichamen aanspoelen, ergens aan de andere oever van deze rivier…

Notoire (Nederlandse en Belgische) schrijver-gebruikers

J.M.H. Berckmans: alcohol, drugs   Gerard den Brabander: alcohol    Jan Eijkelboom: alcohol

Jotie ’t Hooft: heroïne, cocaine    Gerard Reve: alcohol    René Stoute: heroïne

Cornelis Bastiaan Vaandrager,: speed   Simon Vinkenoog: LSD, marihuana

Arie Visser: heroïne   August Willemsen: alcohol    Hafid Bouazza: absint

Herman Brusselmans: drugs, alcohol   Jules Deelder: speed    Jean Pierre Rawie: alcohol


Lydia Lunch. Poison


[1] Term waarmee Geert Lubberhuizen de liefdeskoorts omschreef waarover Peggy Lee zong in het nummer Fever; de enige keer dat Lubberhuizen zijn zoon Bas op seksueel gebied iets bij heeft trachten te brengen. Zie: Wim Wennekes, Het mysterie van de Van Miereveldstraat (De Bezige Bij 1994) p.244.